ECLI:NL:CRVB:2018:2359

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
17/5960 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van WIA-uitkering bezwaar

In deze zaak heeft appellante, zonder vaste woon- of verblijfplaats, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 21 augustus 2017 de beroepen van appellante tegen vier besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. De besluiten betroffen de niet-ontvankelijkheid van bezwaren die appellante had ingediend tegen de betaalbaarstelling van haar WIA-uitkering, betaalspecificaties en een jaaropgave. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in deze zaak.

Appellante had verzocht om haar WIA-uitkering wekelijks uit te betalen, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar niet-ontvankelijk, omdat er geen besluit was dat op haar verzoek betrekking had. De rechtbank heeft deze beslissing van het Uwv onderschreven en vastgesteld dat de betaalspecificaties en de jaaropgave geen besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven en bevestigd dat de betaalspecificaties geen wijzigingen in de uitkeringsrechten van appellante bevatten.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

17.5960 WIA, 17/5961 WIA, 17/5962 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 augustus 2017, 17/1883, 17/1884 en 17/2878 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] , zonder vaste woon- of verblijfplaats (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 juli 2018
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2018. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor de relevante feiten wordt verwezen naar de overwegingen 1 tot en met 3 van de aangevallen uitspraak. Er wordt volstaan met het navolgende.
1.2.
Appellante heeft het Uwv zowel mondeling als bij digitaal bezwaarschrift van
30 januari 2017 verzocht haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wekelijks uit te betalen. Bij besluit van 7 maart 2017 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat alleen bezwaar gemaakt kan worden tegen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en er geen besluit is dat op het door appellante gedane verzoek ziet.
1.3.
Bij brief van 19 december 2016 heeft het Uwv een betaalspecificatie over de maand december 2016 aan appellante toegezonden. Bij besluit van 10 maart 2017 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen deze brief niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de betaalspecificatie van 19 december 2016 geen besluit is in de zin van de Awb, omdat deze geen enkele wijziging bevat in haar uitkeringsrechten.
1.4.
Bij brief van 20 februari 2017 heeft het Uwv een betaalspecificatie over de maand februari 2017 aan appellante toegezonden. Bij besluit van 30 maart 2017 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv ook het bezwaar van appellante tegen deze brief niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat geen sprake is van een enige wijziging van de uitkeringsrechten van appellante en dus ook niet van een besluit in de zin van de Awb.
1.5.
Het Uwv heeft appellante een jaaropgave over 2016 toegezonden. Het Uwv heeft bij besluit van 30 maart 2017 (bestreden besluit 4) het bezwaar van appellante tegen deze jaaropgave niet-ontvankelijk verklaard, omdat een jaaropgave niet op rechtsgevolg is gericht en dus evenmin een besluit is in de zin van de Awb.
2. De rechtbank heeft de door appellante tegen de bestreden besluiten 1 tot en met 4 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie gelijke gronden als in bezwaar en beroep aangevoerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bestreden besluit 1 (betaalbaarstelling WIA-uitkering)
4.1.1.
Het oordeel van de rechtbank dat appellante niet tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bezwaar heeft gemaakt, is juist. De door de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden volledig onderschreven.
4.2.
Bestreden besluiten 2 en 3 (betaalspecificaties)
4.2.1.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Op grond van artikel 7:1 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:1 van de Awb, staat bezwaar en beroep slechts open tegen besluiten.
4.2.2.
Overweging 9 van de aangevallen uitspraak bevat een juiste weergave van de vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van 8 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2313).
4.2.3.
Vastgesteld wordt dat de betaalspecificatie over de maand december 2016, wat betreft de hoogte van de (af te dragen) bedragen, gelijk is aan de betaalspecificatie over de maand november 2016. Voorts is vastgesteld dat de uitkeringsspecificatie over de maand januari 2017 dezelfde (af te dragen) bedragen bevat als de betaalspecificatie over de maand februari 2017. Onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad over ongewijzigde periodieke betalingen heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de betalingsspecificaties van december 2016 en februari 2017 geen besluiten zijn in de zin van de Awb.
4.3.
Bestreden besluit 4 (jaaropgave 2016)
4.3.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1204) gaat het bij een jaaropgave, zoals hier aan de orde, om (het verstrekken van) informatie van feitelijke aard, waartegen geen bezwaar openstaat. De aan appellante verstrekte jaaropgave over 2016 bevat niet meer dan een optelsom van de bedragen die aan haar zijn uitgekeerd en is daarom niet op rechtsgevolg gericht. Het bezwaar van appellante tegen de jaaropgave 2016 heeft daarom geen betrekking op een besluit. Indien en voor zover de jaaropgave onjuistheden bevat, kan appellante zich daarover wenden tot het Uwv. Als vervolgens over de jaaropgave onenigheid blijft bestaan, staat niet de weg naar de bestuursrechter open.
4.3.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv het bezwaar op goede gronden
niet-ontvankelijk heeft verklaard, is juist.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2018.
(getekend) M. Greebe
(getekend) H. Achtot
ew