ECLI:NL:CRVB:2018:2301
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over heropening WAO-uitkering en bewijs van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WAO-uitkering niet te heropenen. Appellant was van 9 oktober 1991 tot 1 augustus 1992 in het genot van een WAO-uitkering, maar verzocht in 2014 om heropening. Het Uwv wees deze aanvraag af, omdat er geen eerste arbeidsongeschiktheidsdag kon worden vastgesteld die volgde op een aaneengeschakelde periode van arbeidsongeschiktheid van vier weken. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting heeft appellant zijn medische klachten en werkzaamheden toegelicht, maar de Raad oordeelde dat de ingebrachte medische gegevens onvoldoende bewijs bieden voor zijn stelling dat hij na 1 augustus 1992 arbeidsongeschikt was. De Raad benadrukte dat het risico van het tijdsverloop voor rekening van appellant komt, en dat de medische situatie niet meer verantwoord kan worden vastgesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusie dat er geen aaneengeschakelde periode van arbeidsongeschiktheid van vier weken is vastgesteld in de relevante periode.