ECLI:NL:CRVB:2018:216
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake onvoldoende re-integratie-activiteiten door werkgever na uitval werknemer
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de re-integratie-inspanningen van een werkgever (appellante) na de uitval van een werknemer. De werknemer, die sinds 2001 in dienst was, viel uit op 27 oktober 2013 na een ongeval en had sindsdien te maken met diverse klachten. De bedrijfsarts van de werkgever stelde beperkingen vast, maar de verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat de werkgever bij de re-integratie niet van de juiste inschatting van de arbeidsmogelijkheden van de werknemer was uitgegaan. Dit leidde tot de conclusie dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende waren, wat resulteerde in een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting door het Uwv.
De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van de werkgever tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde de werkgever haar standpunt dat de door de bedrijfsarts geformuleerde beperkingen juist waren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de werkgever onvoldoende had aangetoond dat zij aan haar re-integratieverplichtingen had voldaan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de werkgever om een juiste inschatting van de mogelijkheden van de werknemer te maken, ongeacht het advies van de bedrijfsarts.