Uitspraak
17.3650 AWBZ
29 maart 2017, 16/3718 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de verlening van een persoonsgebonden budget (pgb) aan appellante voor het jaar 2014, dat door het Zorgkantoor was vastgesteld op nihil. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Zorgkantoor handhaafde zijn standpunt dat appellante niet had voldaan aan de administratieve verplichtingen zoals vastgelegd in artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet in staat was om de besteding van het pgb adequaat te verantwoorden. Er ontbraken urendeclaraties en de girale betalingen waren niet te herleiden tot de zorgovereenkomsten. De Raad oordeelde dat het Zorgkantoor in redelijkheid het pgb lager kon vaststellen en dat het Zorgkantoor bevoegd was om het eerder betaalde bedrag van € 17.879,06 terug te vorderen. Appellante had geen overtuigende argumenten aangedragen die de terugvordering konden weerleggen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Zorgkantoor terecht had gehandeld. De uitspraak benadrukt het belang van een goede administratie en verantwoording bij de toekenning van pgb's, evenals de bevoegdheid van het Zorgkantoor om bij niet-naleving van de verplichtingen tot terugvordering over te gaan.