ECLI:NL:CRVB:2018:2127
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en zorgvuldigheid van medisch onderzoek door Uwv
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Appellant had eerder een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), maar deze was verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellant meldde zich ziek met toegenomen psychische klachten en werd door het Uwv in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering. Het Uwv concludeerde echter dat appellant per 11 april 2016 geen recht meer had op ziekengeld, wat door de rechtbank werd onderschreven.
De Raad oordeelt dat het onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig is geweest. De artsen hebben appellant gezien en psychisch onderzocht, en hebben informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater. De Raad concludeert dat er geen schending is van het beginsel van equality of arms, omdat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt te onderbouwen met medische stukken. De Raad wijst erop dat de door appellant ingebrachte informatie niet leidt tot twijfel aan de conclusies van het Uwv.
Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de zorgvuldigheid van de besluitvorming van het Uwv onderschrijven.