Uitspraak
24 februari 2015, 14/2820 (aangevallen uitspraak)
mr. Van Dijk verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door J. van Dalfsen.
OVERWEGINGEN
4 november 2002 viel hij uit wegens diverse lichamelijke klachten. Na het einde van de wachttijd is hij met ingang van 3 november 2003 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
28 november 2006. Bij uitspraak van 30 december 2009 heeft de Raad deze
uitspraak vernietigd. Daarbij heeft de Raad het oordeel van de als deskundige geraadpleegde psychiater W.H.J. Mutsaers gevolgd dat de belastbaarheid van appellant op 8 mei 2005 niet juist was vastgesteld. Het Uwv heeft appellant met ingang van 8 mei 2005 ongewijzigd in aanmerking gebracht voor een naar een volledige arbeidsongeschiktheid berekende
WAO-uitkering.
herbeoordeling heeft de verzekeringsarts van het Uwv psychiater W.M.J. Hassing verzocht een expertise te verrichten. Hassing concludeerde in haar rapport van 4 december 2013 dat wegens de houding van appellant tijdens haar onderzoek geen diagnose kon worden gesteld, in verband waarmee zij de verzekeringsarts in overweging gaf appellant een aantal dagen
klinisch te laten opnemen ter evaluatie van zijn psychische toestand. Psychiater P.J.H. Notten heeft vervolgens op verzoek van de verzekeringsarts een nadere expertise verricht, waartoe appellant een aantal dagen is opgenomen op de afdeling psychiatrie van een ziekenhuis.
functies vallen aan te geven, waarmee hij een zodanig loon kan verdienen dat ten opzichte van zijn maatgevende inkomen sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit overeenkomend met indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%.
overwogen dat aan dat besluit, mede gelet op de op verzoek van de verzekeringsarts door Hassing en Notten verrichte expertises, een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt.
psychiatrische rapporten en op de door zijn huidige behandelend psychiater Tervoort
verstrekte informatie. Appellant heeft stukken overgelegd van de bij Dimence werkzame
GZ-psycholoog R. Eikelenboom en meergenoemde psychiater Tervoort. Ook heeft appellant een nader expertiserapport van psychiater Notten van 3 februari 2016 ingezonden, welk
rapport Notten op verzoek van een verzekeringsarts van het Uwv heeft opgesteld in het kader van de beoordeling van een nieuwe ziekmelding van appellant in augustus 2015.
genoegzame redenen om de medische grondslag van het bestreden besluit als onjuist aan te merken. Notten heeft ook naar het oordeel van de Raad overtuigend uiteengezet dat bij
onderzoek en observatie van appellant gedurende de opname in het ziekenhuis geen
psychiatrisch toestandsbeeld bij hem kon worden vastgesteld. Volgens Notten is dit reeds het geval vanaf 2005, daarom in elk geval ook op de in dit geding ter beoordeling voorliggende datum 2 juli 2014. Notten licht daarbij nog toe waarom hij eerdere rapporten van eertijds
behandelend psychiaters S. Gülsaçan en F. Kaya niet betrouwbaar acht.
4 januari 2016 en 17 juni 2016. In essentie komt die reactie erop neer dat de overgelegde stukken van de behandelaars van appellant reeds onvoldoende gewicht in de schaal leggen omdat ze geen betrekking hebben op de datum in geding. Voor het nadere expertiserapport van Notten van 3 februari 2016 geldt hetzelfde, terwijl het ook naar zijn inhoud geen
aanleiding geeft tot twijfel. Notten volhardt in dit rapport namelijk primair in zijn mening dat het gedrag van appellant zo bizar is dat er geen reden is om te denken dat hij een psychiatrisch toestandsbeeld heeft. Het lijkt dat appellant het ingestudeerd heeft, aldus Notten. De enkele omstandigheid dat Notten in zijn rapport van 3 februari 2016 daaraan toevoegt dat het bestaan van een psychiatrisch toestandsbeeld niet kan worden uitgesloten en dat mitsdien een
hernieuwde diagnostische opname zou kunnen worden overwogen, levert onvoldoende reden op voor twijfel aan de conclusies van Notten over de datum in geding, welke conclusies immers wel tot stand zijn gekomen aan de hand van uitgebreid onderzoek en observatie van appellant tijdens een klinische opname.
benoeming van een psychiatrisch deskundige, zoals namens appellant is verzocht.