ECLI:NL:CRVB:2018:2122

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
17/7942 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een ambtenaar wegens volledige ongeschiktheid voor de vervulling van de eigen functie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag is ontslagen wegens volledige ongeschiktheid voor de vervulling van haar functie als gevolg van ziekte. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2017. De appellante, die sinds 1 januari 2009 werkzaam was bij de gemeente Den Haag, werd op 12 april 2012 wegens ziekte ongeschikt geacht voor haar eigen functie. Het Uwv heeft haar per 10 april 2014 voor 80-100% arbeidsongeschikt verklaard. Ondanks pogingen van het college om haar te re-integreren in andere functies, leidde dit niet tot een structurele werkhervatting. Uiteindelijk heeft het college op 5 oktober 2016 besloten om appellante te ontslaan, wat door de rechtbank in een eerdere uitspraak werd bevestigd. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het college zich niet als een goede werkgever heeft gedragen door te lang te wachten met het ontslag. De Raad oordeelt echter dat het college voldoende heeft gedaan om appellante te ondersteunen en dat het ontslag op basis van recente gegevens was genomen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

17.7942 AW

Datum uitspraak: 12 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 oktober 2017, 17/1904 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Verspaandonk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verspaandonk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H. Ameziane, G.M. Aleman en S.M. Bodenstaff.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was sinds 1 januari 2009 werkzaam bij het [naam afdeling] van de gemeente Den Haag in de functie van [naam functie]. Zij werd op 12 april 2012 wegens ziekte ongeschikt voor haar eigen functie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellante per 10 april 2014 voor 80-100% arbeidsongeschikt geacht. Bij besluit van 3 juni 2014 heeft het college appellante aangewezen als re-integratiekandidaat. Per 28 oktober 2014 is appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Voor haar eigen functie is appellante onveranderd arbeidsongeschikt geacht. Appellante heeft vervolgens via detacheringen diverse tijdelijke werkzaamheden uitgevoerd om een structurele functie te verwerven. Per 4 juli 2016 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante opnieuw vastgesteld op 80-100%.
1.2.
Na het voornemen daartoe aan appellante kenbaar te hebben gemaakt en kennis te hebben genomen van haar zienswijze daarover, heeft het college bij besluit van 5 oktober 2016 met toepassing van artikel 8:4, tweede en derde lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Den Haag (ARG) appellante per 6 oktober 2016 ontslagen op grond van volledige ongeschiktheid voor de vervulling van haar betrekking wegens ziekte of gebreken.
1.3.
Bij besluit van 3 februari 2017 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover in hoger beroep van belang, het bezwaar tegen het besluit van 5 oktober 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op het ontslag, ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit artikel 8:4, tweede en derde lid, van de ARG volgt dat het college aan de ambtenaar ontslag kan verlenen op grond van (ten minste) 24 maanden durende volledige arbeidsongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte. Volgens het eerste lid van artikel 8:4 van de ARG moet onder volledige arbeidsongeschiktheid worden verstaan arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer, waarbij recht bestaat op een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Uit het zesde lid van artikel 8:4 van de ARG volgt dat het ontslagbesluit binnen één jaar na de datum van de meest recente WIA-beschikking moet zijn genomen.
4.2.
Appellante heeft niet betwist dat zij ongeschikt is voor haar eigen betrekking.
4.3.1.
Appellante heeft het geschil ter zitting van de Raad toegespitst op haar standpunt dat het college weliswaar op grond van artikel 8:4 van de ARG bevoegd was haar te ontslaan, maar die bevoegdheid heeft verspeeld door zo lang te wachten met het ontslag. Appellante was alweer langere tijd volledig aan het werk geweest. Bovendien was het ontslag gebaseerd op een verouderd Uwv-rapport uit 2014. Het college heeft zich volgens appellante niet als een goede werkgever gedragen.
4.3.2.
Dit betoog slaagt niet. Er is geen grond voor het oordeel dat het college zich geen goede werkgever heeft getoond en om die reden geen gebruik meer mocht maken van de bevoegdheid om appellante te ontslaan. Het college heeft weliswaar lange tijd gewacht met het ontslaan van appellante, maar heeft wel al die tijd geprobeerd om haar via tijdelijke functies te laten re-integreren in ander structureel werk en om haar ontslag op die manier te voorkomen. Helaas hebben deze pogingen uiteindelijk niet tot een structurele werkhervatting geleid. Anders dan appellante heeft gesteld, heeft het college het ontslag wel gebaseerd op voldoende recente gegevens over de arbeidsmogelijkheden van appellante. In het ontslagbesluit van 5 oktober 2016 wordt immers verwezen naar de herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv van 25 augustus 2016.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en K.J. Kraan en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) J.M.M. van Dalen

IJ