ECLI:NL:CRVB:2018:2098
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag faillissementsuitkering en herziening WW-uitkering wegens gebrek aan werknemerstatus
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een faillissementsuitkering door appellante, die niet als werknemer verzekerd was voor de Werkloosheidswet (WW). Appellante had eerder een WW-uitkering aangevraagd, waarbij zij aangaf in dienst te zijn bij een eenmanszaak. Echter, na onderzoek door het Uwv bleek dat er geen sprake was van een dienstbetrekking. De rechtbank oordeelde dat appellante geen werknemer was in de zin van de WW, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag en de herziening van haar uitkering. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangevoerd en volstond met een verwijzing naar eerdere gronden. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat het Uwv op goede gronden de WW-uitkering had herzien en de terugvordering had doorgezet. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken.