ECLI:NL:CRVB:2018:2098

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
16/7264 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag faillissementsuitkering en herziening WW-uitkering wegens gebrek aan werknemerstatus

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een faillissementsuitkering door appellante, die niet als werknemer verzekerd was voor de Werkloosheidswet (WW). Appellante had eerder een WW-uitkering aangevraagd, waarbij zij aangaf in dienst te zijn bij een eenmanszaak. Echter, na onderzoek door het Uwv bleek dat er geen sprake was van een dienstbetrekking. De rechtbank oordeelde dat appellante geen werknemer was in de zin van de WW, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag en de herziening van haar uitkering. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangevoerd en volstond met een verwijzing naar eerdere gronden. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat het Uwv op goede gronden de WW-uitkering had herzien en de terugvordering had doorgezet. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken.

Uitspraak

16.7264 WW, 16/7265 WW

Datum uitspraak: 11 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 18 oktober 2016, 15/7953 (aangevallen uitspraak 1) en 18 oktober 2016, 16/2374 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2018. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 18 februari 2015 heeft het Uwv appellante met ingang van
3 november 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij haar aanvraag om een WW-uitkering had appellante
opgegeven dat zij een dienstverband had met [naam X] , eigenaar van de eenmanszaak Autobedrijf [X] .
1.2.
Op 12 maart 2015 heeft appellante bij het Uwv een aanvraag ingediend om op grond
van hoofdstuk IV van de WW betalingsverplichtingen van [X] over te nemen
(een zogenoemde faillissementsuitkering).
1.3.
Omdat er een vermoeden bestond dat appellante niet bij [X] heeft gewerkt, heeft er onderzoek plaatsgevonden. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 8 juli 2015, opgemaakt door [A], werkzaam bij de Directie Handhaving van het Uwv. In dit rapport is geconcludeerd dat appellante geen werknemer is in de zin van de WW.
1.4.
Bij besluit van 17 juli 2015 heeft het Uwv de aanvraag van appellante om een faillissementsuitkering afgewezen, kort gezegd omdat appellante niet als werknemer verzekerd is voor de WW.
1.5.
Het Uwv heeft bij besluit van 13 november 2015 (bestreden besluit 1) het door appellante tegen het besluit van 17 juli 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.6.
Bij besluit van 25 november 2015 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellante herzien en de onverschuldigd betaalde WW-uitkering ten bedrage van € 18.011,58 van appellante teruggevorderd.
1.7.
Bij besluit van 5 april 2016 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 25 november 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraken 1 en 2 heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, kort samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, overwogen dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen appellante en [X] , dat appellante dus geen werknemer is in de zin van de WW en daarom geen recht heeft op een WW-uitkering en evenmin op een faillissementsuitkering. Redengevend voor dit oordeel heeft de rechtbank geacht dat er geen schriftelijke arbeidsovereenkomst is, dat niet duidelijk is welke afspraken tussen appellante en [X] bestonden, dat niet is gebleken dat appellante loon
heeft ontvangen noch dat zij persoonlijke arbeid voor [X] heeft verricht en dat
de financiële verstrengeling tussen appellante en [X] het bestaan van een gezagsverhouding in de weg stond. Nu appellante bij haar aanvraag om een WW-uitkering niet alle feiten en omstandigheden heeft meegedeeld die van belang waren voor het recht op uitkering, was het Uwv gehouden de WW-uitkering te herzien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv op goede gronden geen dringende redenen aanwezig geacht om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante volstaan met een (enkele) verwijzing naar de
bezwaar- en beroepsgronden in de voorafgaande bezwaar- en beroepsprocedure.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden tegen de aangevallen uitspraken naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot een verwijzing naar de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden en heeft deze verder niet toegelicht.
4.2.
De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraken afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van de bestreden besluiten.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraken, en de overwegingen die hiertoe hebben geleid, worden volledig onderschreven. Volstaan wordt met een verwijzing daarnaar.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraken zullen worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en D.S. de Vries en
E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2018.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) J.R. Trox
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van de begrippen werknemer, werkgever, dienstbetrekking en loon.

LO