ECLI:NL:CRVB:2018:2076

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
17/4549 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening vervoer op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening voor vervoer in de vorm van een gesloten buitenwagen, zoals geregeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat er volgens hen geen medische noodzaak was voor de gevraagde voorziening. Appellant had de mogelijkheid om gebruik te maken van aanvullend openbaar vervoer (AOV), wat door het college als de goedkoopste adequate voorziening werd beschouwd.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het advies van het indicatie adviesbureau Amsterdam (IAB) objectief en zorgvuldig was opgesteld en dat appellant niet met medische stukken had onderbouwd dat er wel een noodzaak voor de gesloten buitenwagen bestond. Ook het niet toepassen van de hardheidsclausule door het college werd door appellant niet onderbouwd.

In hoger beroep heeft appellant zijn onvrede over de uitspraak van de rechtbank geuit, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de eerdere uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/4549 WMO15
Datum uitspraak: 4 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2017, 17/479 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Stap, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2018. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 3 november 2016, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 3 januari 2017 (bestreden besluit), heeft het college, onder verwijzing naar een advies van 2 november 2016 van indicatie adviesbureau Amsterdam (IAB), de aanvraag van appellant op grond van de
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) om een maatwerkvoorziening voor vervoer in de vorm van een gesloten buitenwagen afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat er geen medische noodzaak voor een gesloten buitenwagen is. Appellant kan gebruikmaken van het aanvullend openbaar vervoer (AOV) en dat is de goedkoopst adequate voorziening.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het advies van IAB is op objectieve wijze, inzichtelijk en zorgvuldig opgesteld, zodat het college dit advies aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Dat de noodzaak voor een gesloten buitenwagen wel aanwezig is en dat er wel een contra-indicatie voor het AOV is, heeft appellant niet met medische stukken onderbouwd. Dat het college ten onrechte de hardheidsclausule niet heeft toegepast, heeft appellant evenmin onderbouwd. Er is dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van het college dat appellant niet op grond van medische en functionele beperkingen op een gesloten buitenwagen is aangewezen en dat met het AOV voldoende wordt tegemoetgekomen aan de vervoersbehoefte van appellant.
3. In hoger beroep heeft appellant – kort samengevat – aangevoerd dat hij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het college de aanvraag van appellant op goede gronden heeft afgewezen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht of gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en L.M. Tobé en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) M.A.A. Traousis

TM