ECLI:NL:CRVB:2018:2076
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening vervoer op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening voor vervoer in de vorm van een gesloten buitenwagen, zoals geregeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat er volgens hen geen medische noodzaak was voor de gevraagde voorziening. Appellant had de mogelijkheid om gebruik te maken van aanvullend openbaar vervoer (AOV), wat door het college als de goedkoopste adequate voorziening werd beschouwd.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het advies van het indicatie adviesbureau Amsterdam (IAB) objectief en zorgvuldig was opgesteld en dat appellant niet met medische stukken had onderbouwd dat er wel een noodzaak voor de gesloten buitenwagen bestond. Ook het niet toepassen van de hardheidsclausule door het college werd door appellant niet onderbouwd.
In hoger beroep heeft appellant zijn onvrede over de uitspraak van de rechtbank geuit, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de eerdere uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.