ECLI:NL:CRVB:2018:2065
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Einddatum bovenwettelijke uitkering en verboden onderscheid naar leeftijd in sociale zekerheidswetgeving
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Minister van Defensie tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg. De rechtbank had eerder de bestreden besluiten van de Minister vernietigd, omdat deze in strijd waren met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. De betrokkenen, die in dienst waren bij het Ministerie van Defensie, hadden een bovenwettelijke uitkering ontvangen die eindigde bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. De rechtbank oordeelde dat deze regeling een verboden onderscheid naar leeftijd opleverde en bepaalde dat de uitkering moest eindigen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
De Minister van Defensie ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en betwistte de beslissing van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de beëindiging van de uitkering bij 65 jaar inderdaad een verboden onderscheid naar leeftijd was, maar dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak had voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen. De Raad stelde dat de Minister de mogelijkheid had om het geconstateerde gebrek op een rechtens houdbare wijze te herstellen. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraken voor zover deze zelf in de zaken had voorzien en droeg de Minister op nieuwe beslissingen te nemen.
Daarnaast werd de proceskostenveroordeling in beroep vastgesteld op specifieke bedragen voor de betrokkenen. De Raad bepaalde dat toekomstige beroepen tegen de nieuwe beslissingen alleen bij de Raad konden worden ingesteld. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met leeftijdsdiscriminatie in sociale zekerheidswetgeving.