ECLI:NL:CRVB:2018:2054

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
16/5507 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indicatie Zorgzwaartepakket VV5 door CIZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland met betrekking tot de indicatie voor een Zorgzwaartepakket VV5 door het CIZ. Betrokkene, die inmiddels is overleden, had een aanvraag ingediend voor een zorgprofiel en was het niet eens met de indicatie die door het CIZ was gegeven. De appellanten, de erven van betrokkene, stelden dat het CIZ onvoldoende onderzoek had gedaan naar de mogelijkheden voor een indeling in functies en klassen, wat hen zou kunnen bevoordelen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de appellanten procesbelang hadden bij de beoordeling van deze beroepsgrond. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank die het beroep niet-ontvankelijk had verklaard en beoordeelde het beroep van appellanten tegen het besluit van het CIZ. De Raad concludeerde dat de indicatie voor het zorgprofiel VV_PG beschermd wonen met intensieve dementiezorg op voldoende zorgvuldig onderzoek berustte en dat de appellanten geen gronden hadden aangedragen die de bevindingen van het CIZ konden weerleggen. De Raad verklaarde het beroep van appellanten ongegrond en bepaalde dat het CIZ het griffierecht moest vergoeden.

Uitspraak

16.5507 WLZ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
19 juli 2016, 16/12 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [Betrokkene] (betrokkene), laatstelijk gewoond hebbend in [woonplaats] (appellanten)

CIZ

Datum uitspraak: 27 juni 2018
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft haar dochter, [Naam dochter], hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Namens betrokkene is op het verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2017. Betrokkene en haar gemachtigde zijn niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt. Het onderzoek ter zitting is geschorst om een nieuwe zitting te plannen waarbij de gemachtigde van betrokkene aanwezig kon zijn. De tweede zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2017. Namens betrokkene is de gemachtigde verschenen. Namens CIZ is mr. Van Maris-Kindt verschenen.
Betrokkene is op 4 december 2017 overleden.
Bij brief van 15 januari 2018 heeft CIZ desgevraagd de Raad nader geïnformeerd.
De Raad heeft met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende voor de beoordeling van het geschil relevante feiten en omstandigheden.
1.1.
CIZ heeft betrokkene bij besluit van 28 augustus 2014 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geïndiceerd voor de functies Begeleiding Individueel (BI), klasse 4, Begeleiding Groep (BG), klasse 4 en Persoonlijke Verzorging (PV), klasse 3. Deze indicatie loopt van 23 december 2013 tot en met
22 december 2028. Betrokkene heeft tegen dat besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
CIZ heeft bij besluit van 15 januari 2015 aan betrokkene meegedeeld dat de in het besluit van 28 augustus 2014 genoemde indicatie hetzelfde blijft en appellante tot 31 december 2015 vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) hierop op grond van het overgangsrecht aanspraak heeft. Betrokkene heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 3 oktober 2015 heeft CIZ aan betrokkene meegedeeld dat het
Wlz-overgangsrecht is verlengd tot en met 31 december 2016 en dat de gegeven indicatie daarom doorloopt tot die datum. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van
3 oktober 2015.
1.4.
CIZ heeft het bezwaar gegrond verklaard in een besluit van 25 november 2015 (bestreden besluit 1). In dat besluit heeft CIZ aan betrokkene een indicatie gegeven voor zorgprofiel VV_PG beschermd wonen met intensieve dementiezorg, klasse 7. Deze indicatie is voor onbepaalde tijd met als ingangsdatum 3 oktober 2015. Betrokkene heeft tegen dat besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.5.
Hangende de beroepsprocedure heeft CIZ op 17 februari 2016 een herzien besluit op bezwaar genomen (bestreden besluit 2). Daarin heeft CIZ aan betrokkene meegedeeld dat de begindatum van de indicatie in bestreden besluit 1 alsnog wordt gesteld op 3 april 2015.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard omdat bestreden besluit 2 daarvoor geheel in de plaats is getreden. Verder heeft de rechtbank ook het beroep tegen bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard, daartoe overwegende dat betrokkene geen procesbelang heeft.
3. Appellanten voeren in hoger beroep aan, in de kern weergegeven, dat CIZ ten onrechte heeft nagelaten om per 3 april 2015 een indeling in functies en klassen te onderzoeken. Daarom is niet komen vast te staan of betrokkene met een indeling in functies en klassen beter af zou zijn dan met een indicatie voor zorgprofiel VV_PG beschermd wonen met intensieve dementiezorg, klasse 7. Appellanten merken in dit verband op dat de nu gegeven indicatie minder oplevert dan een indicatie met terugwerkende kracht in functies met klasse 7 zowel direct als indirect zou hebben opgeleverd. Appellanten voeren verder aan dat CIZ in de jaren 2015 en 2016 niet zorgvuldig heeft gehandeld door geen medische informatie op te vragen bij de huisarts. Verder stellen appellanten dat zij door de gegeven indicatie voor het zorgprofiel, (negatieve) gevolgen ondervinden in de relatie met instanties als de Sociale verzekeringsbank, het Zorgkantoor, CAK en de gemeente.
4. CIZ heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, hebben appellanten procesbelang bij beoordeling van de beroepsgrond dat CIZ had moeten onderzoeken of een indeling in functies en klassen gunstiger zou zijn. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De aangevallen uitspraak komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van appellanten gericht tegen bestreden besluit 2 beoordelen.
5.2.
De beroepsgrond van appellanten dat CIZ betrokkene in aanmerking had moeten brengen voor een indicatie in functies en klassen, slaagt niet. Uit de gedingstukken blijkt immers dat namens betrokkene een aanvraag bij CIZ is ingediend voor een Zorgzwaartepakket VV5. Dat betrokkene(s gemachtigde) voorafgaand aan het besluit van 3 oktober 2015 ervan uitging dat een zorgprofiel geëigend was voor de situatie, blijkt onder meer ook uit de e-mail van de gemachtigde van 2 augustus 2015 waarin zij beschrijft dat (met terugwerkende kracht) een Volledig Pakket Thuis (VPT) op zijn plaats is. Voor het inzetten van een VPT is een indicatie nodig voor zorg met verblijf (een zorgprofiel). Verder heeft betrokkene in bezwaar tegen het besluit van 3 oktober 2015 aangevoerd dat de daarin toegekende indicatie ontoereikend is zowel om thuis een beschermde woonomgeving te bieden als om in aanmerking te komen voor intramurale woonzorg, waaruit de conclusie gerechtvaardigd is dat betrokkene met het bezwaar beoogde te bereiken dat een zorgprofiel zou worden geïndiceerd.
5.3.
De indicatie voor het zorgprofiel VV_PG beschermd wonen met intensieve dementiezorg berust op voldoende zorgvuldig onderzoek. Uit het rapport van de medisch adviseur van CIZ, L. Vermeulen, van 19 november 2015, blijkt dat deze arts onder meer informatie van de indicatiesteller heeft betrokken en diverse correspondentie van behandelaars van betrokkene. De medisch adviseur heeft onder meer het volgende geconcludeerd. Er is sprake van gevorderde dementie met apraxie, oriëntatiestoornissen met name in tijd, plaats en persoon en dwaalgedrag (mogelijk op basis van overprikkeling). Er bestaat een blijvende behoefte aan
24 uur per dag zorg in nabijheid, omdat betrokkene niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en om ernstig nadeel voor betrokkene te voorkomen. Door zware regieproblemen heeft betrokkene voortdurend begeleiding of overname van taken nodig. Appellanten hebben geen beroepsgronden gericht tegen deze bevindingen in het onderzoek. Gelet op wat hiervoor is overwogen, valt niet goed in te zien waarom appellanten gevolgd zouden moeten worden in hun stelling dat ten onrechte geen informatie is ingewonnen bij de huisarts van betrokkene. Overigens hebben appellanten niet de passendheid van het geïndiceerde zorgprofiel bestreden.
5.4.
Opgemerkt zij overigens dat de aanname van appellanten dat een indicatie in functies had geleid tot een indeling in de klasse 7 niet wordt gestaafd door feiten. Deze aanname stemt ook niet overeen met de inhoud van de brief van 15 januari 2018 van CIZ waarin desgevraagd uiteen is gezet hoe de indicatie met ingang van 3 april 2015 zou hebben geluid als deze in functies en klassen zou zijn gesteld.
5.5.
Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van
17 februari 2016 niet-ontvankelijk is verklaard;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 februari 2016 ongegrond;
- bepaalt dat CIZ aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
vergoedt van in totaal € 170,-.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van R. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2018.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) R. Rijnen

TM