ECLI:NL:CRVB:2018:205
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen in het kader van autohandel en inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had te maken met intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen door het Drechtstedenbestuur. Het bestuur had de bijstand over verschillende maanden ingetrokken en teruggevorderd, omdat er vermoedens waren van autohandel. De appellant betwistte deze intrekking en terugvordering, stellende dat de auto’s die op zijn naam stonden, niet als autohandel konden worden aangemerkt en dat hij de inlichtingenverplichting niet had geschonden.
Tijdens de zitting in hoger beroep concludeerde het bestuur dat de onderzoeksresultaten geen toereikende onderbouwing vormden voor de conclusie dat er sprake was van autohandel in de perioden in geding. De Raad oordeelde dat er geen feitelijke grondslag was voor de besluiten van het bestuur, en verklaarde het hoger beroep gegrond. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en de bestreden besluiten van het bestuur, en herroept de besluiten van 12 maart 2015 en 16 juli 2015. Tevens werd het bestuur veroordeeld in de kosten van de appellant, die in totaal € 3.033,40 bedroegen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing bij besluiten tot intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen, en de noodzaak voor bestuursorganen om de inlichtingenverplichting van de betrokkenen serieus te nemen.