ECLI:NL:CRVB:2018:203
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet gemelde op geld waardeerbare werkzaamheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag. Appellant had bijstand ontvangen op basis van de Participatiewet, maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft zijn bijstand ingetrokken en teruggevorderd omdat appellant niet had gemeld dat hij op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte. De Raad heeft vastgesteld dat appellant na zijn terugkeer naar Nederland in 2013 bijstand ontving, maar dat hij in die periode werkzaamheden verrichtte die niet als vrijwilligerswerk konden worden aangemerkt. Het college had op basis van een anonieme melding een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat appellant regelmatig kluswerkzaamheden uitvoerde en daarvoor vergoedingen ontving, hetzij in de vorm van huurverlaging, hetzij in contanten. De Raad oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De opgelegde boete werd gematigd op basis van de draagkracht van appellant. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, die de beroepen van appellant ongegrond had verklaard.