ECLI:NL:CRVB:2018:2023
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering en nieuw gebleken feiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante, geboren in 1995, heeft een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die door het Uwv op 12 november 2013 is ontvangen. Deze aanvraag werd afgewezen omdat appellante in staat werd geacht meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. Op 17 juni 2014 diende zij opnieuw een aanvraag in, die door het Uwv werd aangemerkt als een verzoek om terug te komen van de eerdere afwijzing. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen.
De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van 17 juni 2014 moest worden gezien als een herhaalde aanvraag en dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. Appellante stelde in hoger beroep dat het Uwv het zorgvuldigheidsbeginsel had geschonden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de door appellante ingebrachte informatie niet als nieuw kon worden aangemerkt.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de eerdere beoordeling door het Uwv voldoende gemotiveerd was. De door appellante aangevoerde feiten en omstandigheden waren deels al bekend en de verzekeringsarts had adequaat gemotiveerd dat de klachten van appellante niet leidden tot een andere conclusie. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om het bestreden besluit onredelijk te achten en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.