1.2.Nadat de korpschef het voornemen daartoe kenbaar had gemaakt en appellant daarover zijn zienswijze naar voren had gebracht, heeft de korpschef bij besluit van 13 juni 2016 aan appellant op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf opgelegd van plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt. Feitelijk betekent dit dat appellant wordt teruggeplaatst in schaal 8, trede 14. Het plichtsverzuim houdt in dat appellant zich heeft gedragen in strijd met de eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid door:
- intimiderend gedrag te vertonen ten opzichte van zijn medewerkers;
- seksistische afbeeldingen en seksistische opmerkingen te plaatsen;
- uitlatingen te doen waardoor een roddelcircuit is ontstaan;
- zich onheus en niet integer uit te laten over zijn leidinggevenden.
Verder wordt appellant ontheven uit zijn functie als [functie 1] en wordt hij op grond van artikel 64 van het Barp geplaatst in de functie van [functie 2] (schaal 7) bij team [team] , ploeg [ploeg] , waarbij appellant de persoonlijke schaal 8 zal behouden. Deze overplaatsing is geen straf maar een maatregel die de korpschef in het belang van de dienst nodig acht, omdat appellant, gezien het gepleegde plichtsverzuim, niet geschikt wordt geacht voor het uitvoeren van een functie als leidinggevende en/of een andere functie met een sturende/coördinerende taak ten opzichte van personeel. Appellant heeft zich met name gekeerd tegen de opgelegde disciplinaire straf. Bij besluit van 29 november 2016 (bestreden besluit) is het tegen het besluit van 13 juni 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de onderzoeken blijkt dat een aantal steeds terugkerende en gelijkluidende beschuldigingen door meerdere medewerkers wordt bevestigd en dat deze beschuldigingen door appellant ook niet worden ontkend. Daarbij gaat het met name om grievende opmerkingen over medewerkers of leidinggevenden, geuit in het bijzijn van andere medewerkers. Seksistische uitlatingen, grievende opmerkingen over iemands uiterlijk of diens persoonlijke problemen zijn ongepast voor een leidinggevende. Ook behoort een leidinggevende niet tegenover medewerkers uit de school te klappen over informatie die hij heeft over andere medewerkers of over hun (dis)functioneren. De rechtbank acht het op grond van het vorenstaande voldoende aannemelijk geworden dat hierdoor voor veel medewerkers een onveilige werkomgeving is gecreëerd. Ten aanzien van het plaatsen van seksistische afbeeldingen en seksistische opmerkingen in de groeps-app - waarbij alleen collega’s waren aangesloten - is de rechtbank van oordeel dat met het plaatsen van bepaalde berichten de grenzen van het betamelijke zijn overschreden. Daarbij gaat het niet slechts om de eigen berichten van appellant, maar ook om het feit dat hij - als leidinggevende - geen enkele kritische of corrigerende houding aannam bij vergelijkbare berichten geplaatst door anderen. Gesteld noch gebleken is dat het plichtsverzuim appellant niet zou zijn toe te rekenen. Gezien de aard en ernst van de verweten gedragingen is de rechtbank van oordeel dat de opgelegde straf van plaatsing in een lagere salarisschaal niet onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. Appellant die als ploegchef een voorbeeldfunctie heeft heeft zich op meerdere momenten en op verschillende manieren schuldig gemaakt aan ontoelaatbare opmerkingen en bejegening tegenover medewerkers en leidinggevenden. Het gaat daarbij om een reeks van ernstige gedragingen die over een langere periode hebben plaatsgevonden en die - ongeacht de context - ontoelaatbaar moeten worden geacht. Dat appellant niet eerder zou zijn aangesproken op zijn gedragingen doet daar niet aan af, nu appellant had kunnen weten dat dit soort gedrag in het algemeen niet toelaatbaar is, zeker niet voor iemand in een leidinggevende functie.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.