ECLI:NL:CRVB:2018:201
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet wonen op uitkeringsadres en extreem laag waterverbruik
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 4 februari 1997 bijstand op basis van de Participatiewet. De gemeente Rotterdam ontving op 20 augustus 2014 een fraudemelding over appellante, die onder andere inhield dat zij een huis had gekocht dat op naam van haar zus stond en dat haar vriend bij haar woonde zonder ingeschreven te zijn. Na een onderzoek door de unit Bijzondere Onderzoeken van de gemeente, waarbij onder andere dossieronderzoek en een huisbezoek zijn uitgevoerd, heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 13 februari 2015 besloten de bijstand van appellante met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij wel degelijk op het uitkeringsadres woonde, maar de Raad heeft geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat appellante in de te beoordelen periode niet op het uitkeringsadres haar hoofdverblijf had. Dit werd onderbouwd door extreem laag waterverbruik en de bevindingen van het huisbezoek, waaruit bleek dat de woning niet bewoond was. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen.