ECLI:NL:CRVB:2018:2003

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
16/3097 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een vaste aanstelling van een politiesurveillant na meer dan een jaar

In deze zaak gaat het om de intrekking van een vaste aanstelling in de functie van politiesurveillant, die meer dan een jaar na de ingangsdatum werd ingetrokken. De appellant had zijn aanstelling per 1 september 2011 ontvangen, maar had de werkzaamheden in die functie nooit aangevangen en geen salaris ontvangen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat, ondanks het feit dat appellant niet is gaan werken, de aanstelling wel degelijk is geëffectueerd. Dit betekent dat het rechtszekerheidsbeginsel zich verzet tegen de intrekking van de aanstelling met terugwerkende kracht. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag en herroept het besluit van de korpschef van 18 oktober 2012, waarbij de aanstelling van appellant werd herroepen. De Raad oordeelt dat de situatie van appellant niet vergelijkbaar is met eerdere uitspraken waarin intrekking van aanstellingen werd behandeld, en dat de korpschef niet gerechtigd was om de aanstelling van appellant te herroepen op basis van de omstandigheden die in zijn geval niet van toepassing zijn. De Raad veroordeelt de korpschef tot betaling van de kosten van rechtsbijstand aan appellant en tot vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

16/3097 AW
Datum uitspraak: 28 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
31 maart 2016, 15/7703 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.D. Dane, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2016. Namens appellant is mr. Dane verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Revet. Het onderzoek is geschorst voor nader overleg tussen partijen.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 3 mei 2018. Namens appellant is mr. Dane verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Revet, A.M. van Roon-van de Meer en P.J.G. Bleumink.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreid overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 28 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1692. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2.
Appellant was werkzaam bij de voormalige politieregio [regio] , laatstelijk als [functie] . Bij besluit van 25 juni 2010 is appellant met ingang van
2 augustus 2010 ontslag op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit algemene rechtspositie (Barp) verleend uit de functie van [functie] , wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Bij beslissing op bezwaar van 3 februari 2011 heeft de korpschef dat ontslagbesluit gehandhaafd. Daarbij heeft de korpschef meegedeeld het voornemen te hebben om appellant alsnog een verbeterkans te geven door hem met terugwerkende kracht tot 2 augustus 2010 aan te stellen als politiesurveillant met de daarbij behorende rang en schaal en samen met appellant gedurende een vooraf overeengekomen periode te zoeken naar een passende werkomgeving. Bij de onder 1.1 genoemde uitspraak is het beroep tegen het besluit van 3 februari 2011 ongegrond verklaard.
1.3.
Na het besluit van 3 februari 2011 heeft overleg plaatsgevonden tussen partijen over de herindiensttreding van appellant. Bij besluit van 5 juli 2011 is appellant op zijn verzoek niet met terugwerkende kracht tot 2 augustus 2010, maar per 1 september 2011 op grond van artikel 2, eerste lid van het Barp in vaste dienst aangesteld in de functie van politiesurveillant B, schaal 5.
1.4.
Bij besluit van 18 oktober 2012 heeft de korpschef onder meer het besluit van 5 juli 2011 tot aanstelling van appellant in de functie van politiesurveillant ingetrokken. Vanwege de onder 1.1 genoemde uitspraak van de Raad is het aan de rechtbank toegezonden beroepschrift van 28 februari 2013 aan de korpschef doorgestuurd om te behandelen als bezwaarschrift tegen het besluit van 18 oktober 2012, voor zover daarbij het aanstellingsbesluit van 5 juli 2011 is herroepen. Bij besluit van 17 september 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 18 oktober 2012 in zoverre ongegrond verklaard. Daarbij heeft de korpschef als uitgangspunt genomen dat appellant niet daadwerkelijk als surveillant aan de slag is gegaan en dat de herroeping van het besluit van 5 juli 2011 er dus op neer komt dat dat aanstellingsbesluit is ingetrokken voordat deze was geëffectueerd. Voorts heeft de korpschef zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 2 april 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO7753, op het standpunt gesteld dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat het belang van de politieorganisatie zich niet langer verdraagt met de effectuering van die aanstelling. In dat kader heeft de korpschef erop gewezen dat aan appellant na het ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken, uit de functie van medewerker basispolitiezorg onverplicht een verbeterkans is gegeven in de vorm van een aanstelling in de functie van politiesurveillant, maar dat dat niet tot daadwerkelijke werkhervatting heeft geleid, omdat appellant te kennen heeft gegeven dat zijn voorkeur naar een andere functie uitgaat. Vervolgens is gezamenlijk getracht een andere functie voor appellant te vinden, maar ook dat heeft niet tot werkhervatting van appellant binnen het korps geleid. Nadat op grond van het advies van de bedrijfsarts van 8 oktober 2012 is geconcludeerd dat vanwege de medische beperkingen van appellant de functie van politiesurveillant niet passend voor hem is, is de korpschef van mening dat hij niet is gehouden opnieuw te zoeken naar een passende functie voor appellant, nu appellant immers ontslag was verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken en het Barp de korpschef dan niet verplicht tot het doen van een herplaatsingsonderzoek.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep betoogt appellant dat het bestreden besluit in strijd is met het gesloten stelsel van ontslaggronden. Voorts heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de feitelijke situatie in de uitspraak van de Raad van 2 april 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO7753, waarnaar de rechtbank en de korpschef hebben verwezen niet vergelijkbaar is met zijn situatie. Voor zover bijzondere omstandigheden aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd als bedoeld in die uitspraak, meent appellant dat deze omstandigheden de onderhavige herroeping van de aanstelling niet kunnen dragen. Het gaat volgens appellant om een ontslag met terugwerkende kracht, hetgeen in strijd is te achten met artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht en het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel.
3.2.
De korpschef heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met appellant en dus anders dan de rechtbank en de korpschef is de Raad van oordeel dat de situatie van de uitspraak ECLI:NL:CRVB:2004:AO7753 niet vergelijkbaar is met de situatie van appellant. In de uitspraak uit 2004 ging het om een aanstelling voor bepaalde tijd, die voordat de aanstelling zou ingaan is ingetrokken vanwege bijzondere omstandigheden (ingrijpende en verstrekkende bezuinigingsmaatregelen). In het geval van appellant gaat het om een vaste aanstelling in de functie van politiesurveillant, die meer dan een jaar na ingangsdatum wordt ingetrokken omdat later bleek dat die functie niet passend was voor appellant. Anders dan in de uitspraak uit 2004 is in het geval van appellant de aanstelling wel per 1 september 2011 geëffectueerd. Dat hij de werkzaamheden in die functie niet is aangevangen en bijgevolg geen salaris heeft ontvangen, doet aan het bestaan van de aanstelling en de effectuering daarvan niet af (vergelijk de uitspraak van 21 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011: BR4097). Nu de aanstelling is geëffectueerd verzet het rechtszekerheidsbeginsel zich tegen intrekking met terugwerkende kracht van de aanstelling.
4.2.
Hieruit volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 18 oktober 2012 te herroepen, voor zover daarbij de aanstelling van appellant in de functie van politiesurveillant door de korpschef is herroepen.
5. Aanleiding bestaat de korpschef te veroordelen in de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand in bezwaar (2 punten), beroep (2 punten) en hoger beroep (3 punten), tegen
€ 501,- per punt, maakt in totaal € 3.507,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 september 2015 gegrond en vernietigt dat
besluit;
- herroept het besluit van 18 oktober 2012 voor zover daarbij de aanstelling van appellant per
1 september 2011 is herroepen;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van
17 september 2015;
- veroordeelt de korpschef in de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand in
bezwaar, beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 3.507,-;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het door hem in beroep en in hoger beroep betaalde
griffierecht van in totaal € 418,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2018.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) J. Smolders
ew