ECLI:NL:CRVB:2018:2003
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van een vaste aanstelling van een politiesurveillant na meer dan een jaar
In deze zaak gaat het om de intrekking van een vaste aanstelling in de functie van politiesurveillant, die meer dan een jaar na de ingangsdatum werd ingetrokken. De appellant had zijn aanstelling per 1 september 2011 ontvangen, maar had de werkzaamheden in die functie nooit aangevangen en geen salaris ontvangen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat, ondanks het feit dat appellant niet is gaan werken, de aanstelling wel degelijk is geëffectueerd. Dit betekent dat het rechtszekerheidsbeginsel zich verzet tegen de intrekking van de aanstelling met terugwerkende kracht. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag en herroept het besluit van de korpschef van 18 oktober 2012, waarbij de aanstelling van appellant werd herroepen. De Raad oordeelt dat de situatie van appellant niet vergelijkbaar is met eerdere uitspraken waarin intrekking van aanstellingen werd behandeld, en dat de korpschef niet gerechtigd was om de aanstelling van appellant te herroepen op basis van de omstandigheden die in zijn geval niet van toepassing zijn. De Raad veroordeelt de korpschef tot betaling van de kosten van rechtsbijstand aan appellant en tot vergoeding van het griffierecht.