ECLI:NL:CRVB:2018:2002
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op grond van verklaring over samenwonen en afwijzing aanvraag alleenstaande bijstand
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellante, die sinds 21 juni 2011 bijstand ontving in aanvulling op haar WIA-uitkering. De intrekking vond plaats op basis van verklaringen die appellante had afgelegd over haar samenwoning met R. Op 9 oktober 2015 hebben medewerkers van de gemeente Rotterdam een huisbezoek afgelegd bij R, waar zij spullen van appellante aantroffen. Na dit huisbezoek hebben appellante en R verklaard dat zij per 1 november 2015 samenwonen en hun bijstand willen beëindigen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft vervolgens de bijstand van appellante per 1 november 2015 ingetrokken, omdat zij had verklaard niet langer aanspraak te maken op bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
Appellante heeft later opnieuw bijstand aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat zij samenwoont met R en dus samen bijstand moet aanvragen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante zich tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante aan haar eerdere verklaringen kan worden gehouden. De Raad bevestigt dat het college de bijstand terecht heeft ingetrokken en de aanvraag van appellante terecht heeft afgewezen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.