In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante ontving sinds 6 december 2013 bijstand op basis van de Participatiewet. Naar aanleiding van een melding van de casemanager over de woonsituatie van appellante, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen heeft op basis van dit onderzoek besloten om de bijstand van appellante in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat zij niet voldoende duidelijkheid had verschaft over haar financiële situatie en er vermoedens waren van een onbekende inkomstenbron.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij het kostgeld niet heeft betaald en dat het college ten onrechte aannam dat zij over andere inkomsten beschikte. De Raad heeft geoordeeld dat het college niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellante over een onbekende inkomstenbron beschikte. De verklaringen van appellante en de bankafschriften gaven geen concrete aanwijzingen voor de veronderstelling van het college. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het besluit van het college herroepen. Tevens is het college veroordeeld in de kosten van appellante, die zijn begroot op € 3.006,-.