ECLI:NL:CRVB:2018:1997
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijlating van inkomsten uit vrijwilligerswerk en de toepassing van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, geboren in 1955, ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en was jarenlang vrijgesteld van arbeidsverplichtingen. In 2014 begon zij op eigen initiatief vrijwilligerswerk te verrichten en ontving hiervoor een vrijwilligersvergoeding van € 120,- per maand. Het college van burgemeester en wethouders van Gouda heeft in een besluit van 28 oktober 2015 bepaald dat van deze vergoeding een bedrag van € 95,- per maand vrijgelaten zou worden, met een maximum van € 764,- per jaar. Dit besluit werd gehandhaafd in een later besluit en leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat het vrijwilligerswerk dat zij verrichtte een voorziening gericht op arbeidsinschakeling betrof, maar de Raad oordeelde dat dit niet het geval was. De Raad stelde vast dat het vrijwilligerswerk niet door het college was aangeboden en dat appellante vrijgesteld was van arbeidsverplichtingen zonder uitzicht op betaald werk. De Raad concludeerde dat de lage vrijwilligersvergoeding van toepassing was en dat het college terecht had gehandeld.
De uitspraak bevestigt dat de appellante niet in aanmerking komt voor de hoge vrijwilligersvergoeding, omdat haar vrijwilligerswerk niet als een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling kan worden beschouwd. De beslissing van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.