ECLI:NL:CRVB:2018:1993

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
16-6949 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op eigen verzoek en de gevolgen van een afgelegde verklaring

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving vanaf 26 februari 2012 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, laatstelijk op grond van de Participatiewet. Na een anonieme melding dat appellante een gemeenschappelijke huishouding voerde, heeft het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel een onderzoek ingesteld. Tijdens een huisbezoek op 16 oktober 2015 heeft appellante verklaard haar bijstand te willen beëindigen, wat zij op 16 oktober 2016 heeft ondertekend. Het college heeft vervolgens de bijstand met terugwerkende kracht tot 1 juli 2015 ingetrokken, wat appellante in bezwaar aanvechtte.

De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. Appellante voerde aan dat haar verklaring berustte op misverstand en dat zij nooit had verzocht om haar bijstand stop te zetten. De Raad oordeelde dat appellante, gezien haar ondertekende verklaring, uit eigen beweging een gemotiveerd verzoek had gedaan om de bijstand in te trekken. De Raad volgde appellante niet in haar stelling dat zij de gevolgen van haar verzoek niet had begrepen, en concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden. Het hoger beroep werd verworpen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

16.6949 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 september 2016, 16/1333 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (college)
Datum uitspraak: 3 juli 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Özveren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 22 mei 2018. Partijen, het college met bericht, zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving vanaf 26 februari 2012 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, laatstelijk op grond van de Participatiewet. Appellante staat ingeschreven op het adres [uitkeringsadres] (uitkeringsadres).
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante een gemeenschappelijke huishouding voert met [S.] (S) op het uitkeringsadres heeft het college een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader zijn onder meer in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 16 oktober 2015 waarnemingen verricht, waarbij een aantal keren de op naam van S geregistreerd staande auto vroeg in de morgen bij het uitkeringsadres werd aangetroffen. Deze waarnemingen waren mede aanleiding om op 16 oktober 2015 een huisbezoek op het uitkeringsadres af te leggen. Bij aanvang van het huisbezoek heeft appellante verklaard dat zij haar bijstand wilde beëindigen. Zij heeft hiertoe een verklaring afgelegd en deze op 16 oktober 2016 ondertekend. In deze verklaring heeft appellante te kennen gegeven haar bijstand per 1 juli 2015 te willen beëindigen (lees: in te trekken) en te begrijpen dat zij eventueel te veel betaalde bijstand dient terug te betalen, de inhoud van de verklaring goed te begrijpen en een bedenktijd van drie dagen te aanvaarden waarbinnen zij op haar beslissing kan terugkomen. Appellante heeft van deze bedenktijd geen gebruikgemaakt.
1.3.
Bij besluit van 22 oktober 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 februari 2016 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 juli 2015 ingetrokken. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante aan haar op 16 oktober 2016 afgelegde verklaring kan worden gehouden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellente heeft hiertoe aangevoerd dat haar verklaring op een misverstand of miscommunicatie berust. Zij heeft nimmer verzocht om haar bijstand stop te laten zetten. Appellante heeft getracht aan te geven dat zij liever betaald werk zou willen verrichten in plaats van het ontvangen van bijstand. Deze miscommunicatie is waarschijnlijk veroorzaakt doordat zij de Nederlandse taal niet machtig is en zij daardoor hoogstwaarschijnlijk verkeerd begrepen is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan en heeft een latere intrekking of ontkenning van die verklaring weinig betekenis. Zoals eerder geoordeeld, is dat in een geval als hier aan de orde niet anders (uitspraak van 17 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2849).
4.2.
Appellante heeft, gelet op de door haar ondertekende verklaring van 16 oktober 2016, uit eigen beweging een gemotiveerd verzoek gedaan om de bijstand in te trekken. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat appellante geen zodanige bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd dat op het onder 4.1 genoemde uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij tijdens het gesprek op
16 oktober 2016 niet heeft begrepen wat haar verzoek inhield, wat de gevolgen hiervan waren noch dat zij die gevolgen niet heeft kunnen overzien. Appellante wordt niet gevolgd in haar niet onderbouwde stelling dat haar verzoek berust op een misverstand of miscommunicatie omdat zij de Nederlandse taal niet machtig is. In de gedingstukken zijn hiervoor in ieder geval geen aanknopingspunten te vinden.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2018.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) F. Dinleyici

LO