ECLI:NL:CRVB:2018:1956
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn recht op ziekengeld te beëindigen. Appellant, die sinds 3 januari 2013 als elektromonteur werkte, meldde zich op 11 oktober 2013 ziek vanwege vermoeidheidsklachten. Het Uwv kende hem aanvankelijk ziekengeld toe, maar concludeerde na een eerstejaars ZW-beoordeling dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot de beslissing dat hij per 11 november 2014 geen recht meer had op ziekengeld. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat er meer beperkingen in zijn Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen moesten worden.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 9 mei 2018 herhaalde appellant zijn gronden en overhandigde hij aanvullende medische informatie. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de FML de juiste beperkingen bevatte. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om de beperkingen in de FML aan te passen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.