ECLI:NL:CRVB:2018:1943
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van AOW-pensioen tijdens TBS-periode en verzoek om herziening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een AOW-pensioen aan een appellante die gedurende een terbeschikkingstelling (TBS) gedetineerd was. De appellante, geboren in 1945, had eerder een AOW-pensioen toegekend gekregen, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) had haar bij besluit van 18 november 2010 meegedeeld dat zij geen recht had op AOW-pensioen vanwege haar detentie. Dit besluit was niet aangevochten. Na beëindiging van de TBS kreeg de appellante in 2012 wel een AOW-pensioen, maar zij stelde dat zij ten onrechte geen pensioen had ontvangen tijdens de TBS-periode. De Svb weigerde haar verzoek om herziening van het eerdere besluit, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep tegen het besluit van de Svb ongegrond, en de appellante ging in hoger beroep. In hoger beroep voerde zij aan dat de Svb niet had onderkend dat zij in een fase van proefverlof verkeerde, wat haar recht op AOW-pensioen zou kunnen beïnvloeden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen bewijs was dat de appellante proefverlof genoot en dat de Svb terecht had geweigerd haar AOW-pensioen toe te kennen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat het besluit van 18 november 2010 in rechte onaantastbaar was geworden en dat er geen nieuwe feiten waren die een herziening rechtvaardigden.