ECLI:NL:CRVB:2018:1932
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluiten inzake bijstandsherziening en terugvordering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij zijn bijstand over een bepaalde periode werd herzien en een terugvordering werd ingesteld. De besluiten waren verzonden op 19 november 2013, 1 januari 2014 en 21 januari 2014, maar het bezwaar werd pas op 9 september 2016 ingediend, wat leidde tot een niet-ontvankelijk verklaring door het college.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze niet-ontvankelijk verklaring ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat hij de besluiten niet had ontvangen door een verbouwing aan zijn woning. De Raad overwoog dat het college aannemelijk had gemaakt dat de besluiten op de juiste wijze waren verzonden en dat het vermoeden van ontvangst niet was ontzenuwd door de appellant. De enkele stelling van de appellant over de zichtbaarheid van de brievenbus was onvoldoende om aan te tonen dat de postbode de brieven mogelijk in de brievenbus van de buren had gedeponeerd.
De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.