In deze zaak gaat het om een burgerambtenaar die werkzaam was bij het Ministerie van Defensie en met ingang van 1 maart 2015 overtolligheidsontslag heeft gekregen. Aan hem was een bovenwettelijke uitkering toegekend op basis van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (BWDEF), met de bepaling dat deze uitkering eindigt op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij 65 jaar wordt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens verboden onderscheid naar leeftijd en zelf in de zaak voorzien door de einddatum van de uitkering te wijzigen naar de datum waarop de betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd bereikt volgens de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien, omdat de appellant de vrijheid heeft om nieuwe besluitvorming tot stand te brengen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en bepaald dat de appellant een nieuwe beslissing moet nemen. Tevens is bepaald dat een eventueel beroep tegen deze nieuwe beslissing slechts bij de Raad kan worden ingesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijke behandeling en de noodzaak voor de appellant om het geconstateerde gebrek op een rechtens houdbare wijze te herstellen.