ECLI:NL:CRVB:2018:1929

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
16/1857 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bovenwettelijke uitkering en verboden onderscheid naar leeftijd bij ambtenaren

In deze zaak gaat het om een burgerambtenaar die werkzaam was bij het Ministerie van Defensie en met ingang van 1 maart 2015 overtolligheidsontslag heeft gekregen. Aan hem was een bovenwettelijke uitkering toegekend op basis van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (BWDEF), met de bepaling dat deze uitkering eindigt op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij 65 jaar wordt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens verboden onderscheid naar leeftijd en zelf in de zaak voorzien door de einddatum van de uitkering te wijzigen naar de datum waarop de betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd bereikt volgens de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien, omdat de appellant de vrijheid heeft om nieuwe besluitvorming tot stand te brengen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en bepaald dat de appellant een nieuwe beslissing moet nemen. Tevens is bepaald dat een eventueel beroep tegen deze nieuwe beslissing slechts bij de Raad kan worden ingesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijke behandeling en de noodzaak voor de appellant om het geconstateerde gebrek op een rechtens houdbare wijze te herstellen.

Uitspraak

16.1857 AW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
16 februari 2016, 15/2349 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 28 juni 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Arkel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. B.M. Jurgens een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven en heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene was als burgerambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Aan hem is met ingang van 1 maart 2015 overtolligheidsontslag verleend met toepassing van
artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard) en het Sociaal Beleidskader Defensie 2012-2016. Bij besluit van 3 maart 2015 (toekenningsbesluit) heeft appellant aan betrokkene op grond van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (BWDEF) een bovenwettelijke uitkering toegekend en daarbij bepaald dat die eindigt op de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Bij besluit van 10 april 2015 (bestreden besluit) heeft appellant het toekenningsbesluit gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd wegens verboden onderscheid naar leeftijd en zelf in de zaak voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de bovenwettelijke uitkering betreft en te bepalen dat de bovenwettelijke uitkering van betrokkene eindigt met ingang van de datum waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd bedoeld in artikel 7a,
eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW) bereikt.
3. Appellant heeft zich, voor zover thans nog van belang, op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant betwist niet langer dat de beëindiging van de bovenwettelijke uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder enige vervangende voorziening voor betrokkene een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Volgens appellant heeft de rechtbank echter ten onrechte zelf in de zaak voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de bovenwettelijke uitkering betreft en te bepalen dat de bovenwettelijke uitkering van betrokkene eindigt met ingang van de datum waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt. Appellant verzet zich in dit verband ook tegen het oordeel van de rechtbank dat artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, van het BWDEF, waarin is bepaald dat het recht op aansluitende uitkering eindigt op de dag waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, buiten toepassing dient te blijven. Appellant heeft er hiertoe op gewezen dat uit artikel 1 van het BWDEF volgt dat onder pensioengerechtigde leeftijd de leeftijd bedoeld in artikel 122 van het Bard wordt verstaan.
4.2.
Deze beroepsgronden slagen. Voor de einddatum van de uitkering bedoeld in artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, van het BWDEF is immers uitdrukkelijk aangesloten bij de in artikel 122 van het Bard genoemde leeftijd van 65 jaar. Verder heeft appellant vanwege de aard van de materie een zekere mate van vrijheid in de totstandbrenging van nieuwe besluitvorming. Het was dan ook aan appellant om het geconstateerde gebrek - het verboden onderscheid naar leeftijd - op een rechtens houdbare wijze te herstellen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat dit niet mogelijk is zonder artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, van het BWDEF buiten toepassing te laten, is dat oordeel onjuist. Hiertoe wordt, kortheidshalve, verwezen naar wat hierover is overwogen in de uitspraak van
22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:526.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover
de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de bovenwettelijke uitkering betreft en te bepalen dat de bovenwettelijke uitkering van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt. Appellant dient een nieuwe beslissing te nemen. De Raad zal verder met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb, bepalen dat een - onverhoopt - beroep tegen de nieuwe beslissing slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de bovenwettelijke uitkering betreft en te bepalen dat de bovenwettelijke uitkering van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt;
  • draagt appellant op een nieuwe beslissing te nemen en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel

LO