ECLI:NL:CRVB:2018:1924

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
16/5515 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de aangevallen uitspraak inzake overtolligheidsontslag en bovenwettelijke uitkering van een burgerambtenaar bij het Ministerie van Defensie

In deze zaak gaat het om een burgerambtenaar die werkzaam was bij het Ministerie van Defensie en met ingang van 1 mei 2015 overtolligheidsontslag heeft gekregen. Aan hem was op basis van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (BWDEF) een bovenwettelijke uitkering toegekend, die zou eindigen op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij 65 jaar zou worden. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens verboden onderscheid naar leeftijd en zelf in de zaak voorzien door de einddatum van de uitkering te herroepen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien, omdat de appellant de vrijheid heeft om nieuwe besluitvorming tot stand te brengen. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak en concludeert dat de beëindiging van de uitkering op 65-jarige leeftijd een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en draagt appellant op een nieuwe beslissing te nemen, waarbij beroep tegen deze beslissing slechts bij de Raad kan worden ingesteld.

Uitspraak

16.5515 AW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
8 juli 2016, 15/5157 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 28 juni 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Arkel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. P. Berkhoudt een verweerschrift ingediend. Bij brief van
16 april 2018 heeft mr. O. Labordus zich als gemachtigde gesteld.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven en heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene was als burgerambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Aan hem is met ingang van 1 mei 2015 overtolligheidsontslag verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard) en het Sociaal Beleidskader Defensie 2012-2016. Bij besluit van 8 mei 2015 (toekenningsbesluit) heeft appellant aan betrokkene op grond van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (BWDEF) een bovenwettelijke uitkering toegekend en daarbij bepaald dat die eindigt op de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Bij besluit van 25 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft appellant het toekenningsbesluit gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd wegens verboden onderscheid naar leeftijd en zelf in de zaak voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de bovenwettelijke uitkering betreft en te bepalen dat de bovenwettelijke uitkering van betrokkene eindigt met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW) bereikt.
3. Appellant heeft zich, voor zover thans nog van belang, op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant betwist niet dat de beëindiging van de bovenwettelijke uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder enige vervangende voorziening voor betrokkene een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Volgens appellant heeft de rechtbank echter ten onrechte zelf in de zaak voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de bovenwettelijke uitkering betreft en te bepalen dat de bovenwettelijke uitkering van betrokkene eindigt met ingang van de datum waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt. Appellant verzet zich in dit verband ook tegen rechtsoverwegingen 13 tot en met 15 van de aangevallen uitspraak. Hierin is, kort samengevat, overwogen dat de beëindiging van de bovenwettelijke uitkering op de leeftijd van 65 jaar gelet op de pensioengerechtigde leeftijd bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW inmiddels een louter toevallige leeftijd is. De rechtbank is van oordeel dat appellant de duur van de uitkering niet dient te verbinden aan het bereiken van een bepaalde leeftijd, maar een maximum duur van de uitkering dient vast te stellen, onafhankelijk van de leeftijd van betrokkene. Verder overweegt de rechtbank dat aangenomen mag worden dat appellant geen toepassing meer zal geven aan artikel 122 van het Bard bij het bereiken van de leeftijd van
65 jaar, maar pas bij de leeftijd van 67 jaar. Daarvan uitgaande bestaat er volgens de rechtbank geen enkele rechtvaardiging meer voor het toepassen van de in artikel 122 van het Bard genoemde leeftijd van 65 jaar.
4.2.
Deze beroepsgronden slagen. Uit artikel 1 van het BWDEF volgt dat onder pensioengerechtigde leeftijd de leeftijd als bedoeld in artikel 122 van het Bard wordt verstaan. Voor de einddatum van de uitkering bedoeld in artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, van het BWDEF is aldus uitdrukkelijk aangesloten bij de in artikel 122 van het Bard genoemde leeftijd van 65 jaar. Verder heeft appellant vanwege de aard van de materie een zekere mate van vrijheid in de totstandbrenging van nieuwe besluitvorming. Het was dan ook aan appellant om het geconstateerde gebrek - het verboden onderscheid naar leeftijd - op een rechtens houdbare wijze te herstellen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat dit niet mogelijk is zonder artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, van het BWDEF in verbinding met artikel 122 van het Bard ten aanzien van de einddatum van de bovenwettelijke uitkering buiten toepassing te laten, is dat oordeel onjuist. Hiertoe wordt, kortheidshalve, verwezen naar wat hierover is overwogen in de uitspraak van 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:526.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de bovenwettelijke uitkering betreft en te bepalen dat de bovenwettelijke uitkering van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt. Appellant dient een nieuwe beslissing te nemen. De Raad zal verder met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb, bepalen dat een - onverhoopt - beroep tegen de nieuwe beslissing slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de bovenwettelijke uitkering betreft en te bepalen dat de bovenwettelijke uitkering van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt;
  • draagt appellant op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel

LO