ECLI:NL:CRVB:2018:1922

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
16/849 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uitspraken inzake overtolligheidsontslag en bovenwettelijke uitkering voor burgerambtenaren bij het Ministerie van Defensie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Defensie tegen uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant. Betrokkenen, als burgerambtenaren werkzaam bij het Ministerie van Defensie, kregen per 1 maart 2015 overtolligheidsontslag. De Minister had hen op basis van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (BWDEF) een bovenwettelijke uitkering toegekend, die zou eindigen op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop zij de leeftijd van 65 jaar bereikten. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de Minister vernietigd, omdat deze in strijd waren met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. De rechtbank oordeelde dat het recht op een aansluitende uitkering niet mocht eindigen bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, omdat dit een verboden onderscheid naar leeftijd opleverde.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraken van de rechtbank vernietigd voor zover deze oordeelden dat artikel 2, vijfde lid, van het BWDEF buiten toepassing moest blijven. De Raad oordeelde dat de Minister een zekere mate van vrijheid heeft in de totstandbrenging van nieuwe besluitvorming en dat het aan de Minister was om het geconstateerde gebrek op een rechtens houdbare wijze te herstellen. De Raad bevestigde dat de beëindiging van de uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd inderdaad een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert, maar dat de Minister niet verplicht was om artikel 2, vijfde lid, van het BWDEF buiten toepassing te laten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Minister om een rechtvaardige oplossing te vinden voor de betrokkenen.

Uitspraak

16.849 AW, 16/869 AW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van
23 december 2015, 15/1591 en 15/1405 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (appellant)
[betrokkene 1] te [woonplaats 1] en [betrokkene 2] te [woonplaats 2] (betrokkenen)
Datum uitspraak: 28 juni 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Arkel, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. M.C.W.C van Zon een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkenen waren als burgerambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Aan hen is met ingang van 1 maart 2015 overtolligheidsontslag verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard) en het Sociaal Beleidskader Defensie 2012-2016. Bij besluiten van verschillende data heeft appellant aan betrokkenen op grond van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (BWDEF) een bovenwettelijke uitkering toegekend en daarbij bepaald dat die eindigt op de eerste dag van de maand volgend op die waarin zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt. Bij besluiten van verschillende data (bestreden besluiten) heeft appellant de hiertegen gemaakte bezwaren van betrokkenen ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank – met bepalingen over proceskosten en griffierecht – de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd wegens verboden onderscheid naar leeftijd en appellant opgedragen nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraken.
3. Appellant heeft zich, voor zover thans nog van belang, op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant betwist niet langer dat de beëindiging van de bovenwettelijke uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder enige vervangende voorziening voor betrokkenen een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Volgens appellant heeft de rechtbank echter ten onrechte geoordeeld dat artikel 2, vijfde lid, van het BWDEF buiten toepassing dient te blijven, voor zover daarin is bepaald dat het recht op een aansluitende uitkering eindigt op de dag waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Appellant heeft er hiertoe op gewezen dat uit artikel 1 van het BWDEF volgt dat onder pensioengerechtigde leeftijd de leeftijd als bedoeld in artikel 122 van het Bard wordt verstaan.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt. Voor de einddatum van de uitkering bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het BWDEF is immers uitdrukkelijk aangesloten bij de in artikel 122 van het Bard genoemde leeftijd van 65 jaar. Verder heeft appellant vanwege de aard van de materie een zekere mate van vrijheid in de totstandbrenging van nieuwe besluitvorming. Het was dan ook aan appellant om het geconstateerde gebrek – het verboden onderscheid naar leeftijd – op een rechtens houdbare wijze te herstellen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat dit niet mogelijk is zonder artikel 2, vijfde lid, van het BWDEF (deels) buiten toepassing te laten, is dat oordeel onjuist. Hiertoe wordt, kortheidshalve, verwezen naar wat hierover in de uitspraak van 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:527, is overwogen.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraken moeten worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat artikel 2, vijfde lid, van het BWDEF buiten toepassing dient te blijven, voor zover daarin is bepaald dat het recht op een aansluitende uitkering eindigt op de dag waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraken voor zover de rechtbank daarin heeft geoordeeld dat
artikel 2, vijfde lid, van het BWDEF buiten toepassing dient te blijven voor zover daarin is
bepaald dat het recht op de aansluitende uitkering eindigt op de dag waarop betrokkene de
pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
- bevestigt de aangevallen uitspraken voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel

RH