ECLI:NL:CRVB:2018:1914
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep WIA-uitkering en medewerkingsplicht diagnostische opname
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WIA-uitkering. Appellante, die sinds 2010 een WIA-uitkering ontvangt wegens psychische klachten, heeft bezwaar gemaakt tegen de schorsing van haar uitkering en de verplichting om mee te werken aan een diagnostische opname. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv op goede gronden heeft besloten dat appellante moest meewerken aan een diagnostische opname, omdat er onvoldoende duidelijkheid was over haar actuele psychische toestand. De Raad stelt vast dat appellante geen procesbelang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep tegen de eerste aangevallen uitspraak, omdat het resultaat daarvan geen feitelijke betekenis voor haar heeft. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank dat de medewerkingsplicht van appellante aan de diagnostische opname niet is nagekomen en dat het Uwv terecht een maatregel heeft opgelegd. De Raad concludeert dat er geen medische redenen zijn die het niet meewerken aan de opname rechtvaardigen, en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de verplichting tot medewerking aan de opname in stand blijft. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het beroep tegen de eerste uitspraak wordt niet-ontvankelijk verklaard.