ECLI:NL:CRVB:2018:1913

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
16/3577 WAO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidsrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een bezwaar van appellante tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die op 23 april 2015 zijn genomen. Appellante heeft het bezwaar te laat ingediend, wat door het Uwv is aangevoerd als reden voor niet-ontvankelijkheid. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 24 april 2015 telefonisch contact heeft gehad met het Uwv, maar dat dit contact niet kan worden aangemerkt als een formeel bezwaar. De Raad verwijst naar de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin staat dat bezwaar schriftelijk moet worden gemaakt. De telefonische notities kunnen niet als een voorlopig bezwaarschrift worden beschouwd. Appellante heeft niet betwist dat het faxbericht met het bezwaar te laat is ontvangen door het Uwv. De Raad heeft geoordeeld dat er geen verschoonbare reden is voor de termijnoverschrijding, ondanks de ingrijpende aard van de beslissing en de relatief geringe overschrijding van de termijn. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en verklaart het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk.

Uitspraak

16.3577 WAO-PV, 16/3578 WAO-PV, 16/3579 WAO-PV, 16/3580 WAO-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 april 2016, 15/2270, 15/2271, 15/2272 en 15/2273 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 juni 2018
Zitting heeft: mr. H.G. Rottier
Griffier: mr. N. Veenstra
Ter zitting is namens appellante verschenen mr. W. Vahl.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Op 23 april 2015 zijn er door het Uwv vier besluiten (bestreden besluiten) genomen en verzonden. Op 24 april 2015 is er telefonisch contact geweest tussen appellante en het Uvw over de besluiten die qua inhoud iets anders luidden dan eerder aan haar was voorgehouden. Appellante had de bestreden besluiten op 24 april 2015 nog niet ontvangen. Er is wel met haar gesproken over de inhoud van de bestreden besluiten. Uit de telefonische verslaglegging kan worden opgemaakt dat er opmerkingen waren van de zijde van appellante, maar het staat niet vast dat daarmee bezwaar werd gemaakt, omdat appellante ook aankondigde dat ze haar advocaat gaat inschakelen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:95, volgt uit artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat alleen schriftelijk bezwaar kan worden gemaakt. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Raad van 9 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7239) geldt dat de schriftelijke weergave van mondeling kenbaar gemaakte bezwaren onder omstandigheden aan te merken zijn als (voorlopig) bezwaarschrift. Anders dan appellante heeft betoogd, kunnen de telefoonnoties van het KCC naar inhoud en strekking niet als een dergelijk (voorlopig) bezwaarschrift worden aangemerkt.
2. Door appellante is niet bestreden dat het faxbericht met het bezwaar en de verzending per Falk Post te laat zijn binnenkomen bij het Uwv. Daarom moet worden geoordeeld of er een verschoonbare reden is voor het te laat indienen van het bezwaarschrift. Van de zijde van appellante is gewezen op de eerder gevoerde telefoongesprekken, maar die hebben geen betrekking op het te laat verzenden van de stukken. Evenmin kan de omstandigheid dat de beslissing ingrijpend van aard is en de termijnoverschrijding relatief gering, leiden tot het oordeel dat de overschrijding van de bezwaartermijn appellante niet kan worden tegengeworpen. Volgens vaste rechtspraak bestaat binnen het kader van artikel 6:11 van de Awb voor een dergelijke belangenafweging geen ruimte, zie de uitspraak van de Raad van
1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9446. Het Uwv heeft daarom terecht het bezwaar van appellante tegen het besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de termijn waarbinnen een bezwaarschrift kan worden ingediend.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) N. Veenstra (getekend) H.G. Rottier

OS