ECLI:NL:CRVB:2018:1908
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de duur van vervoersvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak heeft appellant, vanwege een loopbeperking, een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening bij het college van burgemeester en wethouders van Groningen. Het college heeft op 13 juni 2016 besloten om appellant voor de periode van 3 juni 2016 tot en met 2 juni 2021 een vervoersvoorziening in de vorm van collectief vervoer (taxipas) te verstrekken. Appellant was het niet eens met de duur van de verstrekking en heeft bezwaar aangetekend. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard, met de motivatie dat er geen objectieve medische reden is om de taxipas voor onbepaalde tijd te verstrekken. Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond heeft verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de duur van de verstrekking ten onrechte is beperkt tot vijf jaar, omdat zijn loopbeperking duurzaam is. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de verstrekte vervoersvoorziening een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van appellant, zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De Raad oordeelt dat de duur van vijf jaar niet onredelijk kort is en dat appellant na deze periode een nieuwe aanvraag kan indienen, waarbij rekening gehouden kan worden met de dan geldende regelgeving en zijn medische situatie.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met M.F. Wagner als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in aanwezigheid van griffier J.R. Trox. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 juni 2018.