ECLI:NL:CRVB:2018:1906
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van bijschrijvingen op bankrekening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 20 juli 2005 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). In het kader van een heronderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand heeft het college appellant vier keer uitgenodigd voor een gesprek en bankafschriften opgevraagd. Uit deze afschriften bleek dat er in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 31 augustus 2015 maandelijks bedragen van zijn moeder en andere familieleden op zijn bankrekening waren bijgeschreven. Het college heeft op basis van deze gegevens besloten de bijstand van appellant te herzien en een bedrag van € 3.747,53 terug te vorderen, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting zou hebben geschonden.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bijschrijvingen geen inkomsten zijn in de zin van de PW, maar onkostenvergoedingen voor mantelzorg en andere diensten. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bijschrijvingen als onkostenvergoedingen moeten worden aangemerkt. De Raad heeft vastgesteld dat de bijschrijvingen een terugkerend karakter hebben en dat appellant niet deugdelijke administratie heeft overgelegd om zijn stellingen te onderbouwen. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen.
De uitspraak is gedaan door M. ter Brugge, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 juni 2018.