In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de weigering van een IVA-uitkering aan appellante, die per 2 september 2014 volledig arbeidsongeschikt was geacht. De Raad had eerder, op 15 november 2017, een tussenuitspraak gedaan waarin het Uwv was opgedragen om het bestreden besluit te voorzien van een toereikende motivering. In de tussenuitspraak werd geconcludeerd dat de onderbouwing van de conclusie dat er een kans op verbetering was, niet voldeed aan de gestelde maatstaven. Het Uwv had een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden, maar de Raad oordeelde dat dit rapport niet voldeed aan de eisen van de eerdere uitspraak. De verzekeringsarts had gesteld dat een meer specifieke motivering niet mogelijk was en dat niet met zekerheid kon worden aangegeven welk resultaat de door Ergatis geadviseerde behandeling zou opleveren. De Raad concludeerde dat het Uwv niet in staat was om het bestreden besluit van een toereikende motivering te voorzien. Daarom werd het bestreden besluit vernietigd en werd bepaald dat appellante recht had op een IVA-uitkering vanaf 2 september 2014. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 2.004,- werden begroot.