ECLI:NL:CRVB:2017:4007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
15/6707 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2017, met zaaknummer 15/6707 WIA-T, wordt de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van appellante beoordeeld. Appellante, die als filiaalmanager werkte, meldde zich op 4 september 2012 ziek met pijnklachten in gewrichten en andere delen van haar lichaam. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar appellante was van mening dat zij recht had op een IVA-uitkering vanwege volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen onvoldoende onderbouwing hebben gegeven voor hun conclusie dat verbetering van de belastbaarheid te verwachten is. De Raad stelt vast dat de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te algemeen zijn en niet specifiek genoeg ingaan op de situatie van appellante. De Raad concludeert dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Daarom wordt het Uwv opgedragen om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.

Uitspraak

15/6707 WIA -T
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
2 september 2015, 14/8543 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 november 2017
PROCESVERLOOP
Namen appellante heeft mr. A. van den Os hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2017. Voor appellante is verschenen mr. W.F.C Vogel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft gewerkt als filiaalmanager bij [naam werkgever]. Op 4 september 2012 heeft zij zich ziek gemeld met pijnklachten in gewrichten, handen, voeten, ellebogen en knieën.
1.2.
Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 15 juli 2014 vastgesteld dat appellante vanaf 2 september 2014 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.3.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat zij meent dat aan haar een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid dient te worden toegekend. In bezwaar heeft appellante een sociaal-medisch advies van het Trivium Plus van 7 juli 2014 overgelegd om te onderbouwen dat de door het Uwv gegeven prognose van haar herstelkansen onjuist en niet onderbouwd was.
1.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de visie van de primaire verzekeringsarts gevolgd. In zijn rapport van 7 november 2014 heeft hij geconcludeerd dat niet is uitgesloten dat verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. Bij zijn beoordeling heeft deze arts het sociaal-medisch advies van arts Smit van Trivium Plus van 7 juli 2014 betrokken. Ter onderbouwing van zijn conclusie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat het enkele feit dat appellante recent een revalidatietraject heeft afgesloten zonder de gewenste verbetering onvoldoende grond vormt om te zeggen dat de belastbaarheid binnen een jaar niet zal veranderen en dat, hoewel de fysieke beperkingen gebonden aan het fenomeen Raynaud qua prognose onvoorspelbaar zijn, verbetering niet bij voorbaat is uitgesloten. Hetzelfde geldt volgens hem voor beperkingen die met een verminderd energieniveau van appellante te maken hebben (chronische pijn), waarbij het vooral gaat om de ten tijde van het rapport bestaande verhoogde behoefte aan rust die tot een toekenning van een urenbeperking heeft geleid. In beginsel kan niet worden uitgesloten dat deze beperkingen over een jaar niet meer van toepassing zullen zijn. Indien onduidelijkheid bestaat over de prognose moet op grond van de richtlijn ‘duurzaamheid arbeidsongeschiktheid’ worden aangenomen dat wel een kans op verbetering aanwezig is.
1.5.
Bij besluit van 11 november 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 juli 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht en dat de verzekeringsartsen terecht de prognose hebben gegeven dat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij zij ervan blijk hebben gegeven het stappenplan ‘Beoordelingskader duurzaamheid arbeidsbeperkingen’ te hebben gevolgd. Appellante is dan ook terecht niet voor een IVA-uitkering in aanmerking gebracht. Ook overigens heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om de beoordeling van het Uwv inzake de belastbaarheid van appellante niet te volgen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar stelling herhaald dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom aanspraak heeft op een IVA-uitkering. Zij kan zich, kort samengevat, niet verenigen met de conclusie van de verzekeringsartsen dat verbetering van de belastbaarheid is te verwachten. Een concrete en deugdelijke motivering daartoe ontbreekt volgens haar.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante volledig arbeidsongeschikt is. Zij zijn uitsluitend verdeeld over het antwoord op de vraag of appellante, gezien haar beperkingen, voor het verrichten van arbeid duurzaam arbeidsongeschikt is, zodat zij ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgen het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de Raad van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn conclusie dat de arbeidsbeperkingen van appellante niet duurzaam zijn omdat een kans op verbetering aanwezig is, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 7 november 2014 en 25 augustus 2015 in de kern overwogen dat verbetering na einde wachttijd nog verwacht mocht worden door de behandeling van het vitamine D-tekort, alsmede mogelijke psychosomatische fysiotherapie, zoals door Ergatis is geadviseerd. De Raad vindt voor die onderbouwing echter geen steun in de aanwezige medische gegevens. Uit deze gegevens blijkt immers niet dat op datum in geding, 2 september 2014, sprake was van een ingezette of geadviseerde psychosomatische fysiotherapie die een meer dan geringe kans op verbetering van de functionele belastbaarheid van appellante bood. Met betrekking tot de behandeling van vitamine D-tekort is de verzekeringsarts bezwaar en beroep eraan voorbijgegaan dat uit het rapport van Trivium blijkt dat deze behandeling op
30 april 2014 reeds adequaat had plaatsgevonden.
4.5.
Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 7 november 2014 opgemerkt dat de fysieke beperkingen van appellante ten gevolge van het Raynaud fenomeen en het verminderde energieniveau ten gevolge van chronische pijn qua prognose onvoorspelbaar zijn en dat daarom verbetering bij voorbaat niet uitgesloten kan worden in het komend jaar. Deze overweging is te algemeen en is onvoldoende toegespitst op de situatie van en de te verwachten behandelresultaten voor appellante.
4.6.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd
4.7.
Er bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) H. Achtot
IvR