Uitspraak
16.2825 WIA
OVERWEGINGEN
.Een arbeidsdeskundige heeft rapport uitgebracht op 4 augustus 2014 en vastgesteld dat het resultaat van de
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de re-integratieverplichtingen van de werkgever onder de Wet WIA. Appellante, een werkgever, had hoger beroep ingesteld tegen de verlenging van het tijdvak waarin zij het loon van werkneemster tijdens ziekte moest doorbetalen. Het Uwv had dit tijdvak met 52 weken verlengd, omdat appellante volgens het Uwv niet voldoende inspanningen had verricht om werkneemster te re-integreren. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv niet deugdelijk had gemotiveerd dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De Raad stelde vast dat appellante en werkneemster veel activiteiten hadden ontplooid om werkneemster in het tweede spoor naar een functie op de arbeidsmarkt te begeleiden. De Raad oordeelde dat het Uwv niet had aangetoond dat appellante niet aan haar re-integratieverplichtingen had voldaan, en dat de verlenging van het tijdvak onterecht was. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van appellante gegrond, waarbij het bestreden besluit van het Uwv werd vernietigd en het eerdere besluit van 7 augustus 2014 werd herroepen.
Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot betaling van de kosten van appellante, die in totaal € 2.904,30 bedroegen, en diende het Uwv het griffierecht van € 834,- aan appellante te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Uwv om zijn besluiten deugdelijk te motiveren, vooral in zaken die betrekking hebben op re-integratieverplichtingen van werkgevers.