Op 21 juni 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een ambtenaar die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland over loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid. De ambtenaar was sinds 1 september 2008 in dienst en had zich op 26 maart 2013 ziekgemeld. Het college had bij besluit van 22 oktober 2013 meegedeeld dat de loondoorbetaling voor 90% zou plaatsvinden, omdat de ambtenaar langer dan zes maanden arbeidsongeschikt was. De ambtenaar maakte bezwaar tegen de korting op haar bezoldiging, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank Den Haag had het beroep van de ambtenaar tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de ambtenaar aan dat er geen grond was voor de korting, omdat zij arbeidsongeschikt was in en door de dienst. Het college stelde dat het bezwaar niet-ontvankelijk was, omdat de brief van 5 december 2013 niet gericht was op rechtsgevolg.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de brief van 5 december 2013 inderdaad niet gericht was op rechtsgevolg en dat het bezwaar van de ambtenaar niet gericht was tegen een besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond. Het college werd veroordeeld in de proceskosten van de ambtenaar, die in totaal € 3.006,- bedroegen, en moest het betaalde griffierecht van € 413,- vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 juni 2018.