ECLI:NL:CRVB:2018:1845

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
15/7601 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een besluit inzake loondoorbetaling en niet-ontvankelijkheid van bezwaar in het ambtenarenrecht

Op 21 juni 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een ambtenaar die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland over loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid. De ambtenaar was sinds 1 september 2008 in dienst en had zich op 26 maart 2013 ziekgemeld. Het college had bij besluit van 22 oktober 2013 meegedeeld dat de loondoorbetaling voor 90% zou plaatsvinden, omdat de ambtenaar langer dan zes maanden arbeidsongeschikt was. De ambtenaar maakte bezwaar tegen de korting op haar bezoldiging, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank Den Haag had het beroep van de ambtenaar tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de ambtenaar aan dat er geen grond was voor de korting, omdat zij arbeidsongeschikt was in en door de dienst. Het college stelde dat het bezwaar niet-ontvankelijk was, omdat de brief van 5 december 2013 niet gericht was op rechtsgevolg.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de brief van 5 december 2013 inderdaad niet gericht was op rechtsgevolg en dat het bezwaar van de ambtenaar niet gericht was tegen een besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond. Het college werd veroordeeld in de proceskosten van de ambtenaar, die in totaal € 3.006,- bedroegen, en moest het betaalde griffierecht van € 413,- vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 juni 2018.

Uitspraak

15.7601 AW, 15/7946 AW

Datum uitspraak: 21 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
12 oktober 2015, 14/6855 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Westland (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. J. Jaab, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. G.G.E.A. Frederix-Gianotten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben verweerschriften ingediend.
Bij beslissing van 18 augustus 2017 heeft de Raad afwijzend beslist op het verzoek van betrokkene om toepassing van artikel 8:29 en 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verder zijn overwegingen gewijd aan de toepassing van artikel 8:32 van de Awb.
Ook nadien heeft betrokkene verzoeken met dezelfde strekking - geheimhouding van bepaalde (medische) stukken voor het college en zijn gemachtigde - gedaan. De Raad heeft aan betrokkene meegedeeld dat deze verzoeken niet in behandeling worden genomen.
Betrokkene heeft nadere stukken ingediend en haar hoger beroep verder toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2018. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Jaab. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen
mr. Frederix-Gianotten en mr. W. van IJzeren.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was vanaf 1 september 2008 in dienst van de gemeente Westland in de functie van [naam functie].
1.2.
Op 26 maart 2013 is betrokkene ziekgemeld. Na een vooraankondiging van
8 augustus 2013, verzonden op 19 augustus 2013, heeft het college bij besluit van
22 oktober 2013, verzonden op 28 oktober 2013, onder verwijzing naar artikel 7:3 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR), aan betrokkene meegedeeld dat loondoorbetaling voor 90% plaatsvindt omdat zij zes maanden of langer arbeidsongeschikt is en de verlaging over de maand september 2013 op € 25,06 bruto vastgesteld.
1.3.
Bij besluiten van 11 november 2013, verzonden op 14 november 2013, onderscheidenlijk
5 december 2013, verzonden op 16 december 2013, heeft het college de mededeling over de loondoorbetaling voor 90% als gevolg van betrokkenes arbeidsongeschiktheid van zes maanden of langer herhaald en de verlaging over de maanden oktober 2013 en november 2013 op € 175,25 bruto vastgesteld.
1.4.
Betrokkene heeft bij brief van 28 december 2013 bezwaar gemaakt tegen de korting op haar bezoldiging.
1.5.
De Commissie bezwaarschriften Westland (bezwaarcommissie) heeft vastgesteld dat betrokkene ter hoorzitting te kennen heeft gegeven dat het bezwaar geacht moet worden te zijn gericht tegen het besluit van 5 december 2013 en heeft geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Bij besluit van 10 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het college het advies van de bezwaarcommissie onderschreven en het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen grond voor een korting was, omdat volgens haar sprake is van arbeidsongeschikt in en door de dienst.
3.2.
Het college heeft in hoger beroep primair aangevoerd dat de rechtbank het bestreden besluit had moeten vernietigen omdat het bezwaar niet-ontvankelijk is. Subsidiair heeft het college een deel van de motivering van de aangevallen uitspraak bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad oordeelt eerst over de primaire hoger beroepsgrond van het college.
4.2.
Betrokkene heeft ter zitting van de Raad desgevraagd - en in overeenstemming met wat in het advies van de bezwaarcommissie is weergegeven - verklaard dat de brief van
28 december 2013 moet worden aangemerkt als bezwaar tegen de brief van 5 december 2013. Zij heeft verder verklaard dat haar bezwaar niet ziet op de hoogte of berekening van het bedrag van de verlaging, maar tegen de toepassing van de korting van 10%. Volgens betrokkene is die korting in het geheel niet aan de orde, omdat naar haar mening sprake is van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst.
4.3.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip rechtshandeling wordt gedoeld op een handeling gericht op rechtsgevolg.
4.4.
De mededeling in de brief van 5 december 2013 dat loondoorbetaling voor 90% plaatsvindt aangezien betrokkene zes maanden of langer arbeidsongeschikt is, is slechts een herhaling van wat in het besluit van 22 oktober 2013 (en nadien in de brief van
11 november 2013) is vermeld. De brief van 5 december 2013 is in zoverre dan ook niet gericht op rechtsgevolg. Dit betekent dat het bezwaar van betrokkene niet is gericht tegen een besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Het college heeft dus terecht aangevoerd dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De onrechtmatigheid van het bestreden besluit - het bezwaar is ongegrond verklaard - is hiermee erkend.
4.5.
Uit 4.4 vloeit voort dat de subsidiaire hoger beroepsgrond van het college en de hoger beroepsgrond van betrokkene buiten bespreking kunnen blijven.
4.6.
De conclusie is dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verder zal de Raad zelf in de zaak voorzien door het bezwaar
niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 1.503,- in beroep en € 1.503,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.006,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 10 juni 2014;
  • verklaart het bezwaar tegen de brief van 5 december 2013 niet-ontvankelijk en bepaalt dat
deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 10 juni 2014;
- veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene in beroep en hoger beroep tot een
bedrag van in totaal € 3.006,-;
- bepaalt dat het college aan betrokkene het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 413,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) L.V. van Donk
sg