ECLI:NL:CRVB:2018:1828

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
16/5712 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor stookkosten op basis van medisch advies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 2007 bijstand ontvangt, had bijzondere bijstand aangevraagd voor extra stookkosten. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar een medisch advies van de GGD, waaruit bleek dat er geen medische noodzaak was voor extra verwarming in de slaap- en badkamer. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat ook de kosten voor de slaap- en badkamer als noodzakelijke kosten moesten worden aangemerkt.

De Raad heeft vastgesteld dat het college zich bij de besluitvorming mocht baseren op het advies van de GGD, dat op zorgvuldige wijze tot stand was gekomen. Het advies was gebaseerd op een medisch onderzoek van appellante, maar de arts had geen aanvullende medische gegevens opgevraagd. De Raad oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat er geen medische indicatie was voor extra stookkosten, ook niet na een aanvullend advies van een andere arts, die bevestigde dat de klachten van appellante niet medisch objectief waren.

De Raad concludeerde dat appellante met de toekenning van de warmtetoeslag voor de woonkamer niet tekort was gedaan en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

16.5712 PW

Datum uitspraak: 12 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2016, 16/1099 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2018. Namens appellante is verschenen mr. El Idrissi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.W. de Jong.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. Bij brief van 26 februari 2018 heeft het college een nader stuk overgelegd.
Bij brief van 8 maart 2018 heeft mr. El Idrissi een reactie gegeven.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van die wet, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt vanaf 2007 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW), in aanvulling op haar arbeidsongeschiktheidsuitkering.
1.2.
Op 16 juli 2015 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor een bijdrage in de extra kosten van verwarming (warmtetoeslag).
1.3.
Bij besluit van 27 juli 2015 heeft het college aan appellante - onder verwijzing naar een medisch advies van de GGD [regio] (GGD) van 14 oktober 2014 - een warmtetoeslag tot een bedrag van € 268,- toegekend voor de kosten van extra verwarming van de woonkamer. Overeenkomstig het advies van de GGD heeft het college alleen bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van extra verwarming van de woonkamer en niet van de slaap- en badkamer, omdat daarvoor geen noodzaak bestaat.
1.4.
Bij besluit van 13 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hiertoe heeft zij, samengevat, aangevoerd dat ook de kosten van extra verwarming in de slaap- en badkamer als noodzakelijke kosten moeten worden aangemerkt. Het college heeft de besluitvorming niet kunnen baseren op het advies van de GGD van 14 oktober 2014. Dit advies was ten tijde van de aanvraag om bijstand een jaar oud en hieruit blijkt niet waarom geen medische indicatie bestaat voor een warmtetoeslag voor de slaap- en badkamer. Voorts blijkt uit het advies dat de GGD geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelende sector, maar alleen een door appellante verstrekt ziektejournaal bij het opstellen van het advies heeft betrokken. Bovendien heeft het college ten onrechte niet beoordeeld of sprake is van individuele omstandigheden op grond waarvan hogere kosten worden gemaakt dan de in het beleid vermelde richtbedragen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Stookkosten behoren volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1954) tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten die - behoudens bijzondere omstandigheden - uit de toepasselijke bijstandsnorm dienen te worden voldaan. Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat in het individuele geval de bijstandsnorm niet volledig toereikend is ter voorziening in deze kosten.
4.2.
Een bijstandverlenend orgaan is gerechtigd om zich bij zijn besluitvorming over de (medische) noodzaak van bepaalde verstrekkingen of voorzieningen te baseren op concrete adviezen van deskundige instanties als de GGD. In dat kader dient het bijstandverlenend orgaan zich ervan te vergewissen of het advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, of het geen onjuistheden bevat en of het deugdelijk is gemotiveerd.
4.3.
Op 13 oktober 2014 heeft J. Spanjersberg, arts bij de GGD, appellante medisch beoordeeld. Appellante is verschenen op het spreekuur van de arts. De arts heeft, naast het ziektejournaal van de huisarts, geen nadere medische gegevens opgevraagd. In het advies van 14 oktober 2014 heeft de arts geconcludeerd dat een medische noodzaak bestaat voor warmtekosten. Hierbij is vermeld dat de meerkosten alleen betrekking hebben op de woonkamer en niet op de slaap- en badkamer. Appellante kon zich verenigen met de strekking van het advies. Het college heeft op basis van dit advies over de periode van 1 juli 2014 tot en met 30 juni 2015 warmtetoeslag toegekend voor de woonkamer. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van de onder 1.2 vermelde aanvraag heeft het college - onder verwijzing naar vorengenoemd advies - wederom warmtetoeslag toegekend voor de woonkamer.
4.4.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het college meegedeeld dat - in het kader van een latere aanvraag om bijzondere bijstand voor een bijdrage in de kosten van extra verwarming - wederom een medisch advies is gevraagd ten aanzien van de noodzaak voor extra verwarming vanaf 2014. De Raad heeft besloten het onderzoek ter zitting te schorsen teneinde het college in de gelegenheid te stellen dit advies over te leggen.
4.5.
Na schorsing van het onderzoek ter zitting heeft het college op 26 februari 2018 het nader medisch advies van K. Jhagru, arts Indicatie en Advies, van 9 januari 2018 overgelegd. Deze arts concludeert dat (in het geheel) geen medische indicatie aanwezig is voor warmtekosten. De arts heeft zijn advies gebaseerd op een gesprek met appellante, een oriënterend psychologisch onderzoek en informatie van de neuroloog van appellante. De neuroloog heeft vermeld dat de klachten die appellante presenteert in verband met overgevoeligheid voor kou, niet medisch objectief, maar meer stressgerelateerd zijn. Dit leidt tot de conclusie dat achteraf moet worden geconcludeerd dat - ook in 2014 - geen objectief medische grond aanwezig was voor extra stookkosten.
4.6.
In reactie op het medisch advies van 9 januari 2018 heeft appellante aangevoerd dat haar warmteregulatie niet naar behoren werkt en dat de kosten van extra verwarming in de woon-, slaap- en badkamer aangemerkt moeten worden als noodzakelijke kosten.
4.7.
Met het advies van de GGD van 14 oktober 2014, zoals bevestigd met het advies van 9 januari 2018, is voldaan aan de in 4.2 vermelde eisen. Anders dan appellante heeft betoogd, mocht het college zijn besluitvorming op dit advies baseren. De beroepsgrond dat de GGD ten onrechte geen informatie heeft ingewonnen bij de behandelend sector, slaagt niet, reeds omdat appellante niet heeft gesteld dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over haar beperkingen, in welk geval het raadplegen van de behandelend sector aangewezen zou zijn geweest. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat geen medische noodzaak bestond voor de kosten van extra verwarming. Door appellante zijn geen (medische) stukken in het geding gebracht die tot een ander oordeel moeten leiden. Dit betekent dan ook dat appellante met de toekenning van de warmtetoeslag voor de woonkamer niet tekort is gedaan.
4.8.
Gelet op wat onder 4.7 is overwogen behoeft de beroepsgrond van appellante dat sprake is van individuele omstandigheden op grond waarvan zij hogere meerkosten heeft moeten maken dan de door het college in het beleid vermelde richtbedragen geen nadere bespreking.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en E.C.R. Schut en M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2018.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) S.A. de Graaff
IJ