ECLI:NL:CRVB:2010:BM1555

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1142 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 april 2010 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant. De Raad heeft vastgesteld dat de aan appellant toegekende WAO-uitkering, die oorspronkelijk was berekend op 80% of meer, per 23 april 2007 was herzien naar 35 tot 45%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, wat leidde tot een gegrond verklaard bezwaar en een herziening van de uitkering naar 65 tot 80% per 24 maart 2008.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De Raad heeft in hoger beroep de medische informatie beoordeeld, waaronder rapporten van psychiater J. IJsselstein en orthopedisch chirurg dr. H.M. van der Vis. De Raad concludeert dat er geen medische gegevens zijn die aantonen dat appellant meer beperkt is dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is vastgesteld. De Raad volgt de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts L. ten Hove en oordeelt dat de aan appellant voorgehouden functies zijn belastbaarheid niet overschrijden.

De Raad heeft ook de argumenten van appellant over zijn rugklachten en de geschiktheid voor de functies van produktiemedewerker en machinaal metaalbewerker beoordeeld. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant voldoet aan de opleidingseisen op basis van zijn werkervaring en dat de functies geschikt zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

09/1142 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2009, 08/1324 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.H. Blom, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2009. Voor appellant is verschenen mr. Blom. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. A.J.G. Lindeman.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 7 maart 2007 is de aan appellant toegekende WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, per 23 april 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 februari 2008 gegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 23 april 2007 ongewijzigd vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer en per 24 maart 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
3.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit op bezwaar van 22 februari 2008 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank samengevat en voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang het volgende overwogen.
3.2.1. Het Uwv heeft appellant laten onderzoeken door psychiater J. IJsselstein. Deze heeft blijkens zijn rapport van 7 juni 2006 geconstateerd dat bij appellant sprake is van een chronische aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken. Aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis zijn er niet. De passiviteit en inactiviteit van appellant kunnen volgens IJsselstein niet worden beschouwd als symptomen van een psychiatrische ziekte of stoornis. De voornaamste beperking ligt op het terrein van het sociale functioneren. In de reactie van de behandelende psychiater drs. B.H.M.J. Sonnenschein van 20 juni 2006 op het rapport van IJsselstein ziet de rechtbank geen aanleiding om de bevindingen van IJsselstein in twijfel te trekken nu Sonnenschein heeft aangegeven dat hij kan leven met de conclusie van een chronische aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken. Ook het rapport van de door appellant geraadpleegde psychiater dr. R.V. Schwarz van 1 september 2008 geeft geen aanleiding om aan de conclusies van IJsselstein te twijfelen. Schwarz heeft geen reactie gegeven op het rapport van IJsselstein en zijn afwijkende diagnose niet of nauwelijks onderbouwd. Verder heeft Schwarz nagelaten te motiveren op grond van welke gegevens hij appellant meer beperkt acht dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De rechtbank gaat derhalve uit van de bevindingen van IJsselstein en is van oordeel dat de psychische beperkingen van appellant op goede gronden zijn vastgesteld. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor de benoeming van een medische deskundige.
3.2.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag merkt de rechtbank allereerst op dat de stelling van appellant dat hij als gevolg van zijn rugklachten minder kan staan en zitten dan is aangenomen, niet met medische gegevens is onderbouwd. Verder is de rechtbank van oordeel dat de stelling van appellant dat hij slechts enkele maanden en niet enkele jaren de LTS heeft gevolgd, niet maakt dat appellant niet aan de voor de functie machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) gestelde opleidingseis voldoet. Het Uwv wordt gevolgd in zijn uitleg dat bij de bepaling of aan de opleidingseis wordt voldaan niet alleen mag worden gekeken naar de gevolgde opleiding maar ook naar de opgedane werkervaring. Uitgaande van die combinatie voldoet appellant – ook als wordt uitgegaan van een LTS-opleiding van slechts enkele maanden – aan de opleidingseis. De aan appellant voorgehouden functies worden geschikt geacht.
4. Appellant heeft in hoger beroep – daarmee in essentie herhalende hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd – gesteld dat zijn medische beperkingen gelet op zijn psychische klachten en zijn rugklachten zijn onderschat en dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. Volgens appellant moet ter zake van zijn psychische klachten wel doorslaggevend belang wordt gehecht aan de door psychiater Schwarz gestelde diagnose en de door Schwarz aangenomen belastbaarheid. Ten aanzien van zijn rugklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen heeft appellant in hoger beroep informatie van de orthopaedisch chirurg dr. H.M. van der Vis in het geding gebracht. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat in de functie produktiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 111174) te veel moet worden gestaan. Ten slotte heeft appellant herhaald dat hij niet voldoet aan de voor de functie machinaal metaalbewerker gestelde eis dat enkele jaren VMBO gevolgd moet zijn.
5. De Raad overweegt als volgt.
6.1. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat appellant op de datum in geding medisch meer beperkt was dan is aangenomen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat voor de daartoe strekkende stelling van appellant geen steun is te vinden in de zich in het dossier bevindende medische informatie.
6.2. Ten aanzien van de stelling van appellant dat de door hem geraadpleegde psychiater Schwarz wel gevolgd moet worden in zijn conclusie dat appellant meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen, verwijst de Raad naar de overwegingen van de rechtbank ter zake. Appellant heeft zijn stelling in hoger beroep niet met medische gegevens onderbouwd, zodat ook in hoger beroep niet is kunnen blijken dat de bevindingen van Schwarz gevolgd moeten worden en dat appellant meer of anders beperkt moet worden geacht dan in de ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’ (FML) van 20 november 2007 is neergelegd.
6.3. Uit de in hoger beroep overgelegde informatie van Van der Vis blijkt niet dat de in de FML ten aanzien van het gebruik van de rug al aangenomen beperkingen, onvoldoende zijn. De Raad kan zich vinden in hetgeen de bezwaarverzekeringsarts L. ten Hove in haar rapportage van 20 maart 2009 naar aanleiding van die informatie heeft opgemerkt.
7.1. Uitgaande van de FML van 20 november 2007 is er geen reden om aan te nemen dat de aan appellant voorgehouden functies zijn belastbaarheid overschrijden en niet aan de schatting ten grondslag hadden mogen worden gelegd.
7.2. De geschiktheid voor de functie produktiemedewerker papier, karton, drukkerij is gebaseerd op twee tot diezelfde fb-code behorende en in totaal drie arbeidsplaatsen tellende functies. Blijkens de beschrijving van de twee op het aspect staan meest belastende functies moet tijdens vier werkuren vier maal ongeveer vijftien minuten achtereen worden gestaan. Appellant moet gelet op de FML hiertoe in staat kan worden geacht. In de FML staat immers dat appellant ongeveer een half uur achtereen kan staan (item 5.3) en zo nodig gedurende de helft van de werkdag (i.e. ongeveer vier uur) (item 5.4) kan staan. Bovendien kan de belasting op het aspect staan in de betreffende functie nog worden verminderd, omdat blijkens de beschrijving van de belasting op het aspect staan aan sommige machines naar keuze kan worden gestaan of gezeten. Deze keuzemogelijkheid is door de bezwaararbeidsdeskundige M. Meertens in zijn rapport van 16 januari 2008 toegelicht. Blijkens dit rapport is een en ander met de bezwaarverzekeringsarts besproken en in orde bevonden. Hieruit kan niet blijken dat de belasting in de functie produktiemedewerker papier, karton, drukkerij de belastbaarheid van appellant (ook) op het aspect staan te boven gaat.
7.3. Voor wat betreft de stelling van appellant dat hij niet voldoet aan de voor de functie machinaal metaalbewerker gestelde opleidingseis, verwijst de Raad allereerst naar de overwegingen van de rechtbank ter zake. In aanvulling daarop merkt de Raad op dat de beoordeling of een betrokkene voldoet aan de opleidingseisen altijd een individuele beoordeling door de arbeidsdeskundige vergt. Een dergelijke beoordeling geschiedt op basis van de benodigde bekwaamheden voor de betreffende functie(s). Niets verzet zich er tegen om de werkervaring van de betrokkene bij die beoordeling te betrekken. Het gaat hier niet om een diploma eis. In dit geval is aan die werkervaring terecht betekenis toegekend.
8. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.E. van Rooij.
KR