ECLI:NL:CRVB:2018:1803

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
17/4551 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van verzoeken om renteconversie door het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van verzoeken om renteconversie door het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort. De betrokkenen, die eerder in dienst waren bij een gemeentelijke afdeling, dienden in januari 2015 verzoeken in voor renteconversie, welke op 24 februari 2015 werden afgewezen. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de beroepen, omdat de afwijzende beslissingen volgens haar geen publiekrechtelijke rechtshandelingen waren en derhalve niet als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) konden worden aangemerkt.

De Centrale Raad van Beroep volgt de rechtbank in haar oordeel dat de afwijzende beslissingen van 24 februari 2015 geen publiekrechtelijke rechtshandelingen zijn. De Raad oordeelt dat de betrokkenen nooit ambtenaar zijn geweest in de zin van de Ambtenarenwet, en dat er geen andere bestuursrechtelijke grondslag voor de besluiten bestaat. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, omdat deze zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om de bestreden besluiten van 13 oktober 2015 te beoordelen. De Raad verklaart de beroepen van de betrokkenen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten, waarbij de bezwaren tegen de beslissingen van 24 februari 2015 niet-ontvankelijk worden verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van besluiten in het bestuursrecht en de rol van de rechtbank in het beoordelen van bestuursrechtelijke geschillen. De Raad concludeert dat de rechtbank wel bevoegd was om de bestreden besluiten te toetsen, maar dat de inhoudelijke beoordeling van de afwijzing van de verzoeken om renteconversie correct was.

Uitspraak

17 4551 AW, 17/4552 AW, 17/4553 AW, 17/4554 AW, 17/4555 AW, 17/4556 AW

Datum uitspraak: 7 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 10 mei 2017, 15/5916, 15/5923, 15/5919, 15/5953, 15/5921, 15/5922 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (appellant)
[betrokkene 1] te [woonplaats 1] ,
[betrokkene 2] te [woonplaats 2] ,
[betrokkene 3] te [woonplaats 3] ,
[betrokkene 4] te [woonplaats 4] ,
[betrokkene 5] te [woonplaats 5] en
[betrokkene 6] te [woonplaats 6] (betrokkenen)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.S.C. Liebrand-Bos, mr. S.M. de Jong, D. de Jonge en H. Nap. Van de zijde van betrokkenen zijn verschenen [betrokkene 1] ,
[betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 6] .

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkenen waren in dienst bij de [afdeling 1] ( [afdeling 1] ). De Arbeidsvoorwaardenregeling Gemeente Amersfoort (ARGA) was van toepassing op de rechtspositie van betrokkenen. Zij hadden allen een hypothecaire lening bij [afdeling 1] , op grond van de Hypotheekregeling, opgenomen in hoofdstuk 26 van de ARGA. In verband met de naderende opheffing van [afdeling 1] is aan betrokkenen per 1 januari 2015 ontslag verleend. Zij zijn per dezelfde datum aangesteld bij de [afdeling 2] ( [afdeling 2] ). Op hun rechtspositie is vanaf laatstgenoemde aanstelling de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP) van toepassing, aangevuld met aanvullende arbeidsvoorwaarden van de [afdeling 2]
.Voorafgaand aan het ontslag van betrokkenen heeft SBG hen bij brief van 18 december 2014 ingelicht over de gevolgen voor hun hypotheek. Meegedeeld is dat alle lopende hypotheken bij [afdeling 1] ingaande 1 januari 2015 worden ondergebracht bij de gemeente Amersfoort.
1.2.
Eind januari 2015 hebben betrokkenen bij appellant verzoeken om renteconversie ingediend. Appellant heeft die verzoeken afgewezen op 24 februari 2015. Betrokkenen hebben bezwaar gemaakt.
1.3.
De vorderingen uit hoofde van de aan betrokkenen verstrekte hypothecaire geldleningen zijn op 29 mei 2015 bij akte van cessie door [afdeling 1] verkocht aan de gemeente Amersfoort.
1.4.
Bij besluiten op bezwaar van 13 oktober 2015 (bestreden besluiten) heeft appellant de bezwaren van betrokkenen tegen de besluiten van 24 februari 2015 ongegrond verklaard. Volgens appellant zijn betrokkenen, zoals is bepaald in artikel 26:1:2:19 van de ARGA, “opgehouden ambtenaar te zijn in dienst de gemeente (lees [afdeling 1] )”. Zij zijn daarom op grond van de ARGA uitgesloten van de mogelijkheid tot renteconversie. Wat betreft de formele bevoegdheid was appellant van mening tot aan het moment van de cessie op 29 mei 2015 formeel-juridisch niet bevoegd te zijn geweest om over de renteconversie te beslissen. Strikt genomen zijn de besluiten van 24 februari 2015 volgens appellant dan ook niet bevoegd, namelijk niet door het juiste orgaan, genomen. Dit had een besluit moeten zijn van [afdeling 1] . Nu de hypotheekportefeuille inmiddels wel formeel is overgegaan wordt dit gebrek hersteld in de beslissing op bezwaar.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de beroepen, omdat geen sprake is van besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat met het afwijzen van de verzoeken om renteconversie niet is voldaan aan het criterium van een publiekrechtelijke rechtshandeling. Betrokkenen zijn nooit aangesteld geweest door appellant en er zijn dus geen publiekrechtelijke rechtsverhoudingen op grond van een ambtelijke aanstelling ontstaan. De rechtbank acht daarbij van belang dat appellant op geen enkel moment op grond van de ARGA een hypothecaire geldlening aan betrokkenen heeft verstrekt. Ook is nergens bepaald dat appellant met betrekking tot rechtspositionele geschillen rechtsopvolger is van het [afdeling 1] en dat op de geschillen de ARGA van toepassing is. Voor haar oordeel dat geen sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling acht de rechtbank ook van belang dat uit de “Wijziging van de Wet financiering decentrale overheden” blijkt dat met het verstrekken van hypotheken geen sprake is van een publiekrechtelijke taak (Kamerstukken II 2007/08, 31 360, nr.5, pagina 2).
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de afwijzende beslissingen van
24 februari 2015 op de verzoeken om renteconversie geen publiekrechtelijke
rechtshandelingen behelzen, en daarmee niet zijn aan te merken als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Betrokkenen zijn nimmer aangesteld geweest bij de gemeente Amersfoort, zodat genoemde beslissingen niet zijn gericht tot een ambtenaar of een gewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig. Evenmin berusten de beslissingen op enige andere bestuursrechtelijke grondslag. De akte van cessie van 29 mei 2015 is niet als zodanig te beschouwen. Met die akte zijn de hypothecaire vorderingen op betrokkenen in privaatrechtelijke zin overgegaan op appellant, maar de akte biedt appellant geen enkele grondslag voor bestuursrechtelijke besluitvorming, of dat nu zou zijn op grond van de ARGA of anderszins, jegens betrokkenen.
3.2.
Hoewel de rechtbank in zoverre dus tot een juist oordeel is gekomen, kan de aangevallen uitspraak toch niet in stand blijven. Het overwogene onder 3.1 maakt immers niet dat de rechtbank niet bevoegd was om te oordelen over de bestreden besluiten van 13 oktober 2015, zijnde beslissingen op bezwaar van een bestuursorgaan. Nu de rechtbank die onbevoegdheid wel heeft uitgesproken, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad, in aanmerking genomen het overwogene onder 3.1, de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en de bezwaren tegen de beslissingen van 24 februari 2015 niet-ontvankelijk verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraken;
  • verklaart de beroepen van betrokkenen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten van
13 oktober 2015;
- verklaart de bezwaren van betrokkenen tegen de beslissingen van 24 februari 2015
niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.J.T. van den Corput en H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.V. van Donk
ew