In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van verzoeken om renteconversie door het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort. De betrokkenen, die eerder in dienst waren bij een gemeentelijke afdeling, dienden in januari 2015 verzoeken in voor renteconversie, welke op 24 februari 2015 werden afgewezen. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de beroepen, omdat de afwijzende beslissingen volgens haar geen publiekrechtelijke rechtshandelingen waren en derhalve niet als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) konden worden aangemerkt.
De Centrale Raad van Beroep volgt de rechtbank in haar oordeel dat de afwijzende beslissingen van 24 februari 2015 geen publiekrechtelijke rechtshandelingen zijn. De Raad oordeelt dat de betrokkenen nooit ambtenaar zijn geweest in de zin van de Ambtenarenwet, en dat er geen andere bestuursrechtelijke grondslag voor de besluiten bestaat. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, omdat deze zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om de bestreden besluiten van 13 oktober 2015 te beoordelen. De Raad verklaart de beroepen van de betrokkenen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten, waarbij de bezwaren tegen de beslissingen van 24 februari 2015 niet-ontvankelijk worden verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van besluiten in het bestuursrecht en de rol van de rechtbank in het beoordelen van bestuursrechtelijke geschillen. De Raad concludeert dat de rechtbank wel bevoegd was om de bestreden besluiten te toetsen, maar dat de inhoudelijke beoordeling van de afwijzing van de verzoeken om renteconversie correct was.