ECLI:NL:CRVB:2018:1769
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de AOW-toeslag na duurzaam gescheiden leven
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving een ouderdomspensioen en een toeslag op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). In september 2014 heeft de echtgenote van appellant medegedeeld dat zij sinds september 2013 niet meer bij hem woont en dat een echtscheidingsprocedure is gestart. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft daarop de betaling van de toeslag aan appellant met ingang van november 2014 geschorst en inlichtingen gevraagd over zijn woonsituatie.
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat appellant zijn echtgenote op 1 februari 2013 uit de echtelijke woning heeft verjaagd en sindsdien niet meer in het levensonderhoud van haar en hun vijf kinderen heeft voorzien. De rechtbank heeft appellant verplicht tot het betalen van alimentatie en heeft de echtscheiding uitgesproken. De Svb heeft vervolgens de toeslag op het ouderdomspensioen van appellant beëindigd en de ten onrechte betaalde toeslag teruggevorderd.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. De Raad heeft geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank, en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de overwegingen van de rechtbank hebben onderschreven.