ECLI:NL:CRVB:2018:1767

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
16/5059 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid in het kader van de Ziektewet na beëindiging van de uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had de Ziektewet-uitkering van appellant beëindigd per 10 maart 2011, omdat hij in staat werd geacht zijn werkzaamheden te verrichten. Appellant, die sinds 28 december 2010 ziek uit dienst was, betwistte deze beslissing en voerde aan dat hij op de relevante data volledig arbeidsongeschikt was door ernstige depressiviteit. De rechtbank oordeelde dat het Uwv overtuigend had gemotiveerd dat appellant in staat was zijn werkzaamheden te verrichten, mede op basis van informatie van zijn behandelend psycholoog en huisarts. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische gegevens ingebracht, wat zijn zaak verzwakte.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld door de geschiktheid van appellant voor zijn werkzaamheden te beoordelen, rekening houdend met de lichte aard van de werkzaamheden en de psychische klachten van appellant. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant per 10 maart 2011 geschikt was voor arbeid en dat de beëindiging van de uitkering door het Uwv terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/5059 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 juni 2016, 15/7869 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 juni 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. M.F. Achekar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv een besluit van 12 april 2011 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Achekar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij beslissing op bezwaar van 19 juli 2011 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen een besluit van 8 maart 2011, waarbij aan appellant met ingang van 28 december 2010, zijnde de datum waarop appellant ziek uit dienst is gegaan, uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) is toegekend, en tegen een besluit van 12 april 2011, waarbij die uitkering met ingang van 10 maart 2011 is beëindigd, omdat appellant niet verzekerd zou zijn voor de ZW, ongegrond verklaard.
1.2.
Bij uitspraak van 11 juni 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2099) heeft de Raad, onder vernietiging van de uitspraak van de rechtbank van 17 november 2011, het beroep tegen het besluit van 19 juli 2011 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daarbij is overwogen dat appellant tijdens zijn dienstverband tot 28 december 2019 als verzekerde in de zin van de ZW is aan te merken.
1.3.
Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad heeft het Uwv op 28 oktober 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit) genomen. Daarbij is de beëindiging van het ziekengeld per 10 maart 2011 gehandhaafd, omdat appellant zowel per 28 december 2010 als per 10 maart 2011 in staat wordt geacht zijn arbeid te verrichten. Op de toekenning van het ziekengeld per 28 december 2010 wordt niet teruggekomen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het Uwv inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd, rekening houdend met informatie van de behandelend psycholoog en de huisarts, dat appellant per 28 december 2010 in staat was zijn werkzaamheden te verrichten, mede gelet op de lichte belasting in die werkzaamheden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij op 28 december 2010 en 10 maart 2011 wel degelijk (volledig) arbeidsongeschikt was. Hij stond in die periode onder behandeling bij i-psy wegens ernstige depressiviteit. Die behandeling is wegens gebrek aan resultaat gestaakt, waarna appellant nauwelijks zijn woning heeft verlaten. Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat appellant in staat is zijn werkzaamheden te verrichten is onbegrijpelijk.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Appellant is vanaf februari 2000 tot 1 augustus 2009 werkzaam geweest als conciërge/schoolassistent. Aansluitend is aan appellant uitkering ingevolge de Werkloosheidswet verstrekt. Per 28 december 2009 is appellant in dienst getreden bij de Stichting [naam stichting] ([stichting]) voor de duur van één jaar. Doel van de overeenkomst was om appellant, die een WSW‑indicatie had, te begeleiden naar een plek op de reguliere arbeidsmarkt. Als functieomschrijving is in de overeenkomst opgenomen medewerker in algemene dienst.
4.3.
Per 28 december 2010 is appellant bij [stichting] ziek uit dienst gegaan. Per die datum is hem uitkering ingevolge de ZW verstrekt.
4.4.
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv de ZW‑uitkering beëindigd per 10 maart 2011 omdat appellant per die datum weer in staat wordt geacht zijn arbeid te verrichten. Blijkens het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 oktober 2015 is daarbij getoetst aan de door appellant bij [stichting] verrichte werkzaamheden. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 oktober 2015 worden die werkzaamheden beschreven, te weten het vouwen van brieven en het plakken van pennen aan een puzzelboekje. Zij worden bestempeld als zeer eenvoudig. Er is geen sprake van enige werkdruk.
4.5.
Nu appellant ten tijde van de datum in geding geen werkgever had, dient de beoordeling plaats te vinden op grond van het bepaalde in artikel 19, vijfde lid, van de ZW. Ingevolge de eerste volzin van het vijfde lid, gelezen in samenhang met het eerste lid, dient als maatstaf te gelden de laatstelijk verrichte werkzaamheden, die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.6.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv overtuigend en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat appellant per 10 maart 2011 in staat was zijn werkzaamheden te verrichten wordt onderschreven. Zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellant onderzocht. Zij hebben rekening gehouden met alle klachten van appellant, met name de psychische klachten, zoals die uit de door de huisarts verstrekte informatie blijken. Zorgvuldigheidshalve heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog een Functionele Mogelijkhedenlijst opgesteld, en het werk van appellant daaraan laten toetsen door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Mede gelet op de zeer lichte aard van de werkzaamheden en de omstandigheid dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens heeft ingebracht, moet de conclusie zijn dat appellant per 10 maart 2011 terecht geschikt is geacht voor zijn werkzaamheden en het Uwv terecht heeft beslist dat hij met ingang van die datum geen recht heeft op ziekengeld.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

NW