ECLI:NL:CRVB:2018:173

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
17/230 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indicatie voor zorg onder de AWBZ en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep tegen een besluit van het CIZ ongegrond werd verklaard. Appellante, geboren in 1927, heeft een indicatie voor zorg aangevraagd onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het CIZ die haar zorgindicatie vaststelden. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 10 januari 2018 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op het verzoek van appellante om schadevergoeding. De Raad heeft vastgesteld dat de brieven van appellante, die te laat waren ingediend, niet in de beoordeling zijn meegenomen, maar dat het verzoek om schadevergoeding alsnog behandeld had moeten worden. De Raad heeft de bestreden besluiten van het CIZ, die zijn gebaseerd op medisch advies, niet onrechtmatig geacht. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze niet op het verzoek om schadevergoeding is beslist en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is CIZ veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.002,-. De uitspraak is openbaar gedaan en bevestigt de eerdere besluiten van het CIZ voor het overige.

Uitspraak

17/230 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 november 2016, 15/5101 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

Datum uitspraak: 10 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft haar zoon, [naam zoon], hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2017. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar zoon en door haar kleinzoon, [naam kleinzoon]. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1927, is bekend met diverse aandoeningen. Op 19 augustus 2014 heeft appellante een indicatie voor zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangevraagd.
1.2.
CIZ heeft appellante bij besluit van 19 augustus 2014 geïndiceerd voor Persoonlijke Verzorging, klasse 1, voor de periode van 19 augustus 2014 tot en met 18 april 2015 en voor Verpleging, klasse 2, voor de periode van 19 augustus 2014 tot en met 1 oktober 2014. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, heeft CIZ appellante bij besluit van 31 oktober 2014 geïndiceerd voor Persoonlijke Verzorging, klasse 2, voor de periode van 28 oktober 2014 tot en met 27 april 2015. Ook tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 14 juli 2015 (bestreden besluit I) heeft CIZ het bezwaar gericht tegen het besluit van 19 augustus 2014, onder verwijzing naar een advies van de medisch adviseur van CIZ van 30 juni 2015, gedeeltelijk gegrond verklaard. CIZ heeft appellante hierbij een indicatie verleend voor Verpleging, klasse 2, voor de periode van 19 augustus 2014 tot en met 1 oktober 2014, voor Persoonlijke Verzorging, klasse 2, voor de periode van 19 augustus 2014 tot en met 1 oktober 2014 en klasse 3 voor de periode van 2 oktober 2014 tot en met 27 oktober 2014 en voor Begeleiding Individueel, klasse 2, voor de periode van 19 augustus 2014 tot en met 27 oktober 2014.
1.5.
Bij besluit van eveneens 14 juli 2015 heeft CIZ het bezwaar gericht tegen het besluit van 31 oktober 2014 ook gedeeltelijk gegrond verklaard en appellante voor de periode van 28 oktober 2014 tot en met 14 oktober 2015 geïndiceerd voor Persoonlijke Verzorging, klasse 3, en voor Begeleiding Individueel, klasse 2. CIZ heeft ook bij dit besluit verwezen naar het onder 1.4 genoemde advies van de medisch adviseur.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de twee besluiten van 14 juli 2015 afzonderlijke besluiten zijn en dat het beroep zich niet uitstrekt tot het onder 1.5 genoemde besluit. De rechtbank heeft verder overwogen dat de door appellante overgelegde brieven van 10 en 13 november 2016 niet binnen de in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn zijn ingediend en dat deze brieven wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de medisch adviseur van CIZ. De medisch adviseur heeft de informatie van de huisarts en van de specialist ouderengeneeskunde op inzichtelijke en kenbare wijze bij zijn onderzoek betrokken. Appellante heeft niet (met objectieve medische informatie) onderbouwd dat zij meer beperkt is dan de medisch adviseur heeft aangenomen of dat de op basis van deze beperkingen verleende indicatie onvoldoende is.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Kort samengevat heeft zij aangevoerd dat de rechtbank het onder 1.5 genoemde besluit en de brieven van 10 en 13 november 2016 bij haar beoordeling had moeten betrekken. Verder heeft zij aangevoerd dat zij meer beperkt is dan de medisch adviseur van CIZ heeft aangenomen en dat de geïndiceerde zorg onvoldoende is. Volgens appellante is de conclusie van de medisch adviseur niet in lijn met die van de behandelaren. Appellante kan veel meer handelingen niet uitvoeren en kan slechts onder omstandigheden momenten alleen zijn. Zij valt regelmatig. Bij een val in een bepaalde houding of als zij geen (werkende) alarmeringsapparatuur bij zich draagt, kan zij niet alarmeren. Verder heeft appellante snel last van wonden, zodat een voortzetting van de indicatie voor Verpleging aangewezen is. Appellante heeft om een schadevergoeding gevraagd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In reactie op de beroepsgrond dat het onder 1.5 genoemde besluit in deze procedure moet worden betrokken heeft CIZ ter zitting van de Raad desgevraagd meegedeeld dat hiertegen geen bezwaar bestaat. Onder deze omstandigheden zal de Raad het onder 1.5 genoemde besluit (bestreden besluit II) bij zijn beoordeling betrekken. Een verdere bespreking van deze beroepsgrond kan daarom achterwege blijven.
4.2.
Behoudens het daarin opgenomen verzoek om schadevergoeding, heeft de rechtbank de door appellante overgelegde brieven van 10 en 13 november 2016 wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing kunnen laten op grond van de – door appellante niet weersproken – omstandigheden dat deze brieven niet binnen de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb genoemde termijn waren ingediend, dat CIZ niet meer adequaat op deze brieven kon reageren en dat niet viel in te zien dat de informatie in deze brieven niet eerder aangevoerd had kunnen worden. Voor het verzoek om schadevergoeding geldt dat dit, mits schriftelijk, nog tot op de zitting kan worden gedaan. Tot strijd met de goede procesorde leidt dit niet, omdat de behandeling van een verzoek om schadevergoeding van de procedure over de indicatie kan worden afgesplitst.
4.3.
De beroepsgrond van appellante dat zij meer beperkt is dan de medisch adviseur van CIZ heeft aangenomen en dat de bij de bestreden besluiten I en II geïndiceerde zorg onvoldoende is, slaagt niet.
4.3.1.
De medisch adviseur van CIZ heeft bij zijn advisering de informatie van de huisarts van 19 maart 2015 en de specialist ouderengeneeskunde van 24 juni 2015 betrokken. De medisch adviseur heeft aannemelijk geacht dat appellante vanwege conditionele achteruitgang bij hartfalen en de polyneuropathie niet zelfstandig haar onderlichaam kan wassen en kleden. Verder heeft hij ondersteuning nodig geacht bij het aantrekken van de steunkousen, die appellante gebruikt voor het oedeem, en bij het zalven van de benen en het innemen van medicatie. De medisch adviseur heeft meegedeeld dat de huid van appellante in tact is maar, door langdurig prednisolon gebruik, zeer kwetsbaar is en dat appellante geen medicinale pleisters gebruikt. Volgens de medisch adviseur kan appellante door geobjectiveerde beperkingen in het regelvermogen niet geheel zelfstandig de regie over de dag voeren. Hiervoor dient gedeeltelijke begeleiding te worden ingezet. Appellante kan volgens de medisch adviseur dagdelen alleen zijn en dit wordt volgens hem ondersteund door de specialist ouderengeneeskunde en de huisarts. Verder is er volgens de medisch adviseur geobjectiveerd valgevaar dat optreedt door instabiliteit bij de hoge leeftijd en de recent vastgestelde polyneuropathie. Omdat de specialist ouderengeneeskunde heeft aangegeven dat de alarmering nog niet adequaat is, wordt de alarmering, met tussenkomst van thuiszorg, gekoppeld aan een centrale.
4.3.2.
Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat dit advies niet concludent of anderszins onjuist is. Dat de informatie van de huisarts en de specialist ouderengeneeskunde door de medisch adviseur niet juist is geïnterpreteerd en dat uit deze informatie blijkt dat appellante tot veel minder in staat is, volgt de Raad niet. Appellante heeft ook niet met andere (medische) stukken onderbouwd dat zij meer beperkingen heeft dan door de medisch adviseur is aangenomen. Verder heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij ook met adequate apparatuur niet tot alarmering in staat zal zijn.
4.3.3.
Uit 4.3.2 volgt dat CIZ de bestreden besluiten I en II op het medisch advies heeft mogen baseren. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij meer zorg nodig heeft dan CIZ bij de bestreden besluiten I en II heeft geïndiceerd. Overigens bestaat binnen de voor de periode van 2 oktober 2014 tot en met 14 oktober 2015 geldende indicatie voor Persoonlijke Verzorging, klasse 3, 4 tot 6,9 uren per week, gelet op de berekende zorgbehoefte van 5 uur en 22 minuten per week, ruimte voor extra zorg.
4.4.
De beroepsgrond van appellante dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op haar verzoek om schadevergoeding, slaagt. Uit 4.2 en de uitspraak van de Raad van 20 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:223, volgt dat de rechtbank hetzij een beslissing op het verzoek om schadevergoeding had moeten nemen, hetzij had moeten bepalen dat de zaak zal worden heropend om alsnog op dat verzoek te beslissen.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd voor zover daarbij niet is beslist op het verzoek om schadevergoeding. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het verzoek van appellante om veroordeling tot vergoeding van schade afwijzen, reeds omdat de bestreden besluiten I en II, gezien het voorgaande, niet onrechtmatig zijn.
5. Gelet op 4.4 en 4.5 bestaat aanleiding om CIZ te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot € 1.002,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover niet is beslist op het verzoek van appellante om schadevergoeding;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • veroordeelt CIZ in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.002,-;
  • bepaalt dat CIZ het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2018.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) L. Boersma

UM