In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep tegen een besluit van het CIZ ongegrond werd verklaard. Appellante, geboren in 1927, heeft een indicatie voor zorg aangevraagd onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het CIZ die haar zorgindicatie vaststelden. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 10 januari 2018 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op het verzoek van appellante om schadevergoeding. De Raad heeft vastgesteld dat de brieven van appellante, die te laat waren ingediend, niet in de beoordeling zijn meegenomen, maar dat het verzoek om schadevergoeding alsnog behandeld had moeten worden. De Raad heeft de bestreden besluiten van het CIZ, die zijn gebaseerd op medisch advies, niet onrechtmatig geacht. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze niet op het verzoek om schadevergoeding is beslist en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is CIZ veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.002,-. De uitspraak is openbaar gedaan en bevestigt de eerdere besluiten van het CIZ voor het overige.