Uitspraak
16.8053 WW-PV
mr. W. de Rooy-Bal, gemachtigde van het Uwv
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 15 november 2016. De appellant, die niet heeft gesolliciteerd in de betreffende periode, was in beroep gegaan tegen de maatregel die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was opgelegd. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de betreffende periode in het geheel niet heeft gesolliciteerd, wat betekent dat hij niet voldeed aan zijn verplichtingen. De appellant voerde aan dat hij wegens ziekte niet kon solliciteren, maar de Raad oordeelde dat hij niet ongeschikt was om te werken en dus in staat geacht werd om te solliciteren. Er was geen bewijs dat de appellant niet kon werken of solliciteren, waardoor er geen sprake was van verminderde verwijtbaarheid.
De Raad heeft ook de stelling van de appellant over de dringende reden beoordeeld. De appellant had geen onderbouwing gegeven van de gevolgen die hij ondervond van de opgelegde maatregel. Hoewel de maatregel leidde tot een verlaging van de uitkering, was er geen bewijs dat deze gevolgen zo ernstig waren dat het onaanvaardbaar was om de maatregel op te leggen. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.