ECLI:NL:CRVB:2018:169

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
15/6281-ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een man uit Duitsland, had zich ziek gemeld met psychische klachten en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat hij per 13 december 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de motivering van het bestreden besluit deugdelijk was. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsarts dat de appellant niet volledig arbeidsongeschikt was, ondanks de stelling van de huisarts en de Duitse uitkeringsinstantie dat hij 100% arbeidsongeschikt was. De Raad concludeerde dat de signaleringen in de functies die de appellant kon vervullen, voldoende waren besproken en dat de functies medisch geschikt waren voor hem. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/6281 ZW
Datum uitspraak: 10 januari 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 augustus 2015, 15/2262 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. Severijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd een nader rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Severijn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als [naam functie] in een voltijds dienstverband bij Installatie [naam werkgever]. Op 13 november 2013 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het dienstverband is beëindigd per 29 juli 2014. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 12 november 2014 vastgesteld dat appellant per 13 december 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als [naam functie], maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 maart 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 maart 2015 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 maart 2015 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van door appellant ingezonden medische stukken van Duitse artsen en stukken van een betrokken Duitse uitkeringsinstantie meer beperkingen aanwezig geacht en een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft van de aanvankelijk acht geselecteerde functies vijf functies niet langer geschikt geacht. Met de drie overgebleven functies als uitgangspunt heeft hij berekend dat appellant ook met die functies meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig plaatsgevonden en is het daarop gebaseerde bestreden besluit voldoende deugdelijk gemotiveerd.
3.1.
In het hoger beroepsschrift heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij heeft verwezen naar wat hij op dit aspect in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Verder heeft appellant gesteld dat niet alle signaleringen in de drie overgebleven functies zijn besproken en dat voor zover wel sprake is van een bespreking, die bespreking onvoldoende duidelijk is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Verwezen is naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 november 2015 en 16 november 2017, waarin is ingegaan op het aspect boven schouderhoogte actief zijn in de functies van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie en operator voedingsmiddelenindustrie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een voldoende zorgvuldig uitgevoerd medisch onderzoek en een deugdelijke motivering wordt gevolgd. Mede naar aanleiding van wat in hoger beroep aan de orde is geweest, wordt daartoe het volgende overwogen.
4.3.
De verzekeringsarts heeft na onderzoek van appellant aangenomen dat voor appellant als gevolg van zijn psychische klachten diverse beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren gelden. Verder heeft deze arts gesteld dat appellant met zijn linkerhand geen zeer zware krachtfuncties kan uitoefenen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, na onderzoek van appellant en kennisname van de uit Duitsland afkomstige medische stukken, appellant ook beperkt geacht bij het langdurig boven schouderhoogte acteren, hoogfrequent reiken en hoogfrequent buigen. Het in hoger beroep door appellant ingenomen standpunt dat hij op veel meer aspecten beperkt is wordt niet gevolgd. Voor dit standpunt bieden de in het dossier aanwezige medische stukken, in het bijzonder de brieven van zijn huisarts van 11 november 2014 en 5 mei 2015 en de stukken van de betrokken Duitse uitkeringsinstantie, geen steun. Aanvankelijk heeft appellant het standpunt ingenomen dat op basis van die stukken volledige arbeidsongeschiktheid moet worden aangenomen. De omstandigheid dat zijn huisarts en de betrokken Duitse uitkeringsinstantie hem 100% arbeidsongeschikt achten kan in het kader van een EZWb geen rol spelen. Van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden kan alleen worden uitgegaan als voldaan wordt aan de criteria die gelden om geen benutbare mogelijkheden aan te nemen, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 maart 2015 terecht heeft opgemerkt, en dat daarvan geen sprake is heeft die arts op inzichtelijke en goed te volgen wijze gemotiveerd. De aanname van de betrokken Duitse uitkeringsinstantie en van de huisarts in zijn brief van 11 november 2014 dat appellant 100% arbeidsongeschikt is, kan ook niet als basis dienen voor het aannemen van meer en andere beperkingen dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gedaan. Daarvoor is een meer kwalitatieve omschrijving van de medische bevindingen noodzakelijk. In de brief van 5 mei 2015 heeft de huisarts melding gemaakt van een viertal aandoeningen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 19 juni 2015 op inzichtelijke wijze uiteengezet dat het deels gaat om al bekende informatie die is meegewogen. Terecht heeft hij opgemerkt dat de blokkade in het SI-gewricht een complicatie is die op de datum in geding nog niet aan de orde was en die, gelet op de al aangenomen beperkingen in de rugbelastbaarheid van appellant, ook niet tot aanpassing van de FML hoeft te leiden.
4.4.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de drie functies die na aanpassing van de FML zijn overgebleven in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Het gaat om de functies productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (SBC-code 111172), samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) en operator voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 271121). Deze vraag wordt op grond van de volgende overwegingen bevestigend beantwoord.
4.5.
De signaleringen die al aanwezig waren tijdens de selectie van deze functies in de primaire fase zijn in die fase besproken in het resultaat functiebeoordeling van de betreffende functies, waarbij per signalering een toelichting is gegeven op de beperking van appellant op dit aspect en een motivering waarom de functie geschikt is voor appellant. De stelling van appellant dat in de functies met SBC-codes 111172 en 267050 bij knijp-/grijpkracht onder de toelichting staat vermeld: “met linker hand geen grote of langdurige knijpkracht” klopt, maar naast deze toelichting is ook een motivering gegeven, die inzichtelijk en afdoende is. In de functie productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie gaat het namelijk om twee keer per uur verplaatsen van rolbakken over een afstand van vijf tot tien meter en in de in de functie samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar gaat het om het hanteren van enig gereedschap zoals een buig/kniptang en pincet en het tillen van bakken van maximaal vijf kilogram.
4.6.
Naar aanleiding van wat ter zitting is besproken wordt opgemerkt dat bij het aspect “bovenschouderhoogte actief zijn” volgens de tekst van Basisinformatie Claimbeoordelings- en Borgingssysteem de verzekeringsarts uitgaat van een frequentie van twee keer per uur. Zelfs in de situatie dat een betrokkene op dit punt niet is beperkt wordt een signalering gegeven als in een functie meer dan twee keer per uur, gedurende minder dan vijf minuten per keer, boven schouderhoogte moet worden gewerkt. Mede gelet hierop is de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven toelichting op de signaleringen op dit aspect in zijn rapporten van 11 november 2015 en 16 november 2017 inzichtelijk en afdoende.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaag. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en H.G. Rottier en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van J.L.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2018.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.L.C. Borman

UM