ECLI:NL:CRVB:2018:1660

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
16/4007 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van WAO-uitkering en toepassing van artikel 44 van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.A. Jansen, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om te veel betaalde WAO-uitkeringen terug te vorderen. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd.

De zaak draait om de vraag of het Uwv terecht artikel 44 van de WAO met terugwerkende kracht heeft toegepast. De Raad oordeelt dat de gronden die in hoger beroep zijn aangevoerd, een herhaling zijn van de argumenten die eerder bij de rechtbank zijn ingediend. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij te veel uitkering ontving, gezien zijn hogere winst in 2009. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het Uwv de MKB-winstvrijstelling correct heeft toegepast bij de vaststelling van het maatmaninkomen.

De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om af te wijken van de eerdere uitspraak van de rechtbank. De terugvordering van de te veel betaalde WAO-uitkering, die in totaal € 48.141,60 bedraagt, wordt door de Raad gerechtvaardigd geacht. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

16.4007 WAO

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
10 mei 2016, 15/2643 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 juni 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Voor appellant is verschenen mr. Jansen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de overwegingen 1 tot en met 3.2 in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2.
Bij besluit van 5 november 2014 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%, over het jaar 2009 dient te worden uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15-25%. Het te veel betaalde bedrag van € 13.468,92 wordt van appellant teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 6 november 2014 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn WAO-uitkering over de jaren 2010, 2011 en 2013 (lees: 2012) moet worden uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van achtereenvolgens 15-25%, 35-45% en 15-25%. De over die jaren te veel betaalde bedragen (over 2010: € 13.680,36, 2011: € 6.926,94 en 2012:
€ 14.065,38) worden van appellant teruggevorderd.
1.4.
Bij beslissing van 4 juni 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv, voor zover van belang, de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 5 en 6 november 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft in de eerste plaats geoordeeld dat in dit geval, waarin het Uwv eerst later van de inkomsten uit arbeid op de hoogte is geraakt, toepassing van artikel 44 van de WAO met terugwerkende kracht niet in strijd is te achten met het door appellant ingeroepen rechtszekerheidsbeginsel. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de door hem in een geval als dit bestendig gehanteerde gedragslijn consistent heeft toegepast. Die gedragslijn houdt in dat van toepassing van artikel 44 van de WAO wordt afgezien in gevallen waarin het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij te veel uitkering ontving. De omstandigheid dat na de beoordeling van de jaarstukken over 2006 eerst in 2014 weer een beoordeling door het Uwv van de inkomsten van appellant als zelfstandige heeft plaatsgevonden, leidt niet tot de conclusie dat het appellant niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij een te hoge uitkering ontving. Bovendien rust op appellant de verplichting om zelf dergelijke inkomsten aan het Uwv te melden. Gelet op de inkomensgegevens over de betreffende jaren, waaruit naar voren komt dat in 2009 sprake is van een fors hogere winst, kon het appellant redelijkerwijs duidelijk zijn dat hij te veel uitkering ontving. Terecht heeft het Uwv over de jaren 2009 tot en met 2012 artikel 44 van de WAO toegepast.
2.2.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat uit artikel 7, eerste lid, aanhef en onder d, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zoals deze bepaling met ingang van
1 juli 2008 is gewijzigd, voortvloeit dat het Uwv bij de vaststelling van het maatmaninkomen van appellant – ook over het jaar 2009 – de belastbare winst uit onderneming niet alleen heeft vermeerderd met de ondernemersaftrek maar ook met de MKB-winstvrijstelling.
2.3.
De rechtbank heeft ook de beroepsgrond van appellant verworpen dat het Uwv had moeten afwijken van de hoofdregel dat de inkomsten als zelfstandige op jaarbasis worden berekend. Het door appellant ingebrachte overzicht “gewerkte weken 2009 t/m 2012” behelst naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan de enkele vermelding van aantallen gewerkte uren en onderbouwt niet de stelling van appellant dat hij slechts ongeveer de helft van het jaar heeft gewerkt.
2.4.
Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht het bedrag van € 48.141,60 bruto over de jaren 2009 tot en met 2012 te veel betaalde WAO-uitkering van appellant heeft teruggevorderd en dat niet is gebleken dat door de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties voor appellant optreden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het hem niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij te veel WAO-uitkering ontving. Daarom had het Uwv moeten afzien van toepassing van artikel 44 van de WAO met terugwerkende kracht. Verder heeft appellant naar voren gebracht dat aantoonbaar is dat zijn werkzaamheden als zelfstandige plaats vonden in afgebakende perioden en dat daarbuiten niet is gewerkt. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat bij de vaststelling van het maatmaninkomen voor het jaar 2009 dient te worden aangesloten bij de definitie van het begrip winst uit onderneming zoals vastgelegd in de Wet arbeid zelfstandigen (WAZ). Daaruit volgt dat het Uwv de MKB-winstvrijstelling ten onrechte heeft meegerekend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat in hoger beroep is aangevoerd is een herhaling van de bij de rechtbank ingediende gronden en leidt niet tot een ander oordeel dan in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. Dat oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.2.
Gelet op overweging 4.1 dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) H. Achtot

CVG