ECLI:NL:CRVB:2018:1647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
16/7950 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de medische grondslag van het bestreden besluit inzake ziekengeld op grond van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich op 21 februari 2013 ziek meldde met psychische klachten, ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 21 maart 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn oude loon kon verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en heeft bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de medische grondslag van het bestreden besluit bevestigd. De Raad oordeelde dat de beschikbare medische informatie, waaronder rapporten van verzekeringsartsen, voldoende was om te concluderen dat appellant in staat was om ten minste één van de in het kader van de EZWb geduide functies te vervullen. De Raad wees het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te raadplegen af, omdat er geen twijfel bestond aan de medische beoordeling. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de EZWb in de beoordeling van de geschiktheid voor andere functies. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.7950 ZW

Datum uitspraak: 24 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 november 2016, 16/414 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Folkers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Folkers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als assistent landmeter voor ongeveer 40 uur per week. Op 21 februari 2013 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 15 januari 2014 vastgesteld dat appellant per 21 maart 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer geschikt geacht tot het verrichten van zijn arbeid als assistent landmeter, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Bij besluit van 2 mei 2014 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
15 januari 2014 ongegrond verklaard. Daaraan lag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
1.3.
Met ingang van 21 maart 2014 is appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 18 februari 2015 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld met psychische klachten. In verband hiermee heeft appellant ziekengeld ontvangen op grond van de ZW. Op 2 november 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant geschikt geacht voor een van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, zoals de functie van magazijnmedewerker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 2 november 2015 vastgesteld dat appellant per 4 november 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
11 december 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 december 2015 ten grondslag. Deze heeft kennisgenomen van de in het dossier aanwezige medische informatie, waaronder brieven van de huisarts van 20 maart 2014 en van 7 mei 2015, alsmede een huisartsenjournaal, brieven van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige van
2 december 2014 en van 12 januari 2015 en een brief van de psychiater van
14 november 2014. Verder is kennisgenomen van de brief van de cardioloog van
18 maart 2014, alsmede van een brief van een radioloog.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht en in de medische stukken die appellant in beroep heeft overgelegd, waarbij het gaat om onder meer brieven van de orthopeed van 2002 en 2003, van een psychotherapeut uit 2006, alsmede een brief van de psychiater van 7 juli 2016, geen aanleiding gezien het medisch oordeel voor onjuist te houden. Verder heeft de verzekeringsarts informatie van de behandelend sector kenbaar in de beoordeling meegewogen. Omdat de rechtbank niet heeft getwijfeld aan de juistheid van de medische beoordeling heeft zij geen aanleiding gezien een onafhankelijk deskundige te raadplegen. De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat appellant met ingang van 4 november 2015 weer in staat is geweest tot het verrichten van een van de in het kader van de EZWb geduide functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de eerdere gronden gehandhaafd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit op goede gronden bevestigd. Wat betreft de psychische problematiek wordt overwogen dat uit het dossier blijkt dat appellant zich vanaf 2013 diverse malen heeft ziek gemeld met psychische klachten, die zijn veroorzaakt door financiële problemen, verlies van werk en relatieproblemen. Op 12 november 2015 is appellant doorverwezen naar een psychiater. Vervolgens is appellant op 23 februari 2016 bij een andere psychiater, verbonden aan Perspectief, onder behandeling gekomen met als doel van de behandeling de stemming te verbeteren. Bij de functieduiding in het kader van de EZWb werd rekening gehouden met beperkingen van appellant op psychisch vlak. Uit de beschikbare gegevens blijkt niet dat appellant niet in staat zou zijn ten minste één van de in het kader van de EZWb geduide functies te vervullen. Dat appellant zichzelf niet tot het verrichten ervan in staat acht is niet doorslaggevend.
4.3.
Wat betreft de lichamelijke problematiek wordt geoordeeld dat de in het dossier voorhanden zijnde informatie van de cardioloog en de orthopeed dateert van geruime tijd voor de datum in geding en de beoordeling niet anders maakt.
4.4.
Nu geen twijfel bestaat aan de medische grondslag van het bestreden besluit wordt het verzoek om raadpleging van een onafhankelijk deskundige afgewezen.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) R.H. Budde

CVG