ECLI:NL:CRVB:2018:161
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van beperkingen
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1986, een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op 3 maart 2014. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen op 14 april 2014, omdat appellante in staat werd geacht meer dan 75% van haar maatmaninkomen te verdienen. Het bezwaar tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard op 9 december 2014. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellante tegen dit besluit op 24 april 2015 ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld dat appellante op de datum in geding, 23 juni 2014, niet arbeidsongeschikt was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar medische klachten zijn onderschat en dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende rekening hebben gehouden met de beperkingen van appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 maart 2014.
De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder een rapport van haar eigen verzekeringsarts, gewogen, maar heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het verzekeringsgeneeskundig standpunt van het Uwv. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen, rekening houdend met haar beperkingen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.