ECLI:NL:CRVB:2018:1599

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
17/7411 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het besluit van de korpschef inzake de functieplaatsing van een politieambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, een politieambtenaar, was in dienst bij de voormalige politieregio en had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de korpschef van politie over zijn functieplaatsing. De Raad oordeelde dat de motivering van het bestreden besluit tekortschiet en dat het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van de korpschef, en droeg de korpschef op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De Raad oordeelde dat de appellant als functievolger had moeten worden geplaatst in een functie die vergelijkbaar of uitwisselbaar is met zijn voormalige functie, maar dat dit niet adequaat was onderbouwd door de korpschef. De Raad veroordeelde de korpschef ook in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 2.004,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten die de rechtspositie van ambtenaren raken.

Uitspraak

17.7411 AW

Datum uitspraak: 31 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 oktober 2017, 17/3149 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. Het korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N.J. Mathura en mr. R.M. Arts.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was in dienst bij de voormalige politieregio [regio A] in de (korps)functie van [naam functie A] ( [functie A] ).
1.2.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Senior Tactische Opsporing, Vreemdelingen, gewaardeerd in salarisschaal 8. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij besluit van 1 december 2015 heeft de korpschef de oorspronkelijke functie van appellant vastgesteld op de functie van Senior Tactische Opsporing, Vreemdelingen, gewaardeerd in salarisschaal 8, de LFNP-functie waarnaar appellant op 1 januari 2012 is overgegaan. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
1.4.
Bij besluit van 10 juni 2016 heeft de korpschef appellant als functievolger met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie van Senior GGP, Vreemdelingen, gewaardeerd in salarisschaal 8, in de formatie van de Eenheid [eenheid], Dienst Regionale Recherche, Team Vreemdelingenpolitie, Handhaving en Toezicht.
1.5.
Bij besluit van 22 maart 2017 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 10 juni 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 55lb, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) wordt de ambtenaar met een vergelijkbare of uitwisselbare functie in het kader van een reorganisatie geplaatst op deze vergelijkbare of uitwisselbare functie al dan niet in een andere plaats van tewerkstelling, met inachtneming van het bepaalde in artikel 55l.
4.2.
De Minister van Veiligheid en Justitie, de korpschef, de politievakorganisaties en de Centrale Ondernemingsraad hebben in het zogenaamde vierpartijenoverleg afspraken gemaakt over de aanpak van de personele reorganisatie in verband met de totstandkoming van de Nationale Politie, de zogenoemde reorganisatie Politiewet 2012. Deze afspraken zijn op hoofdlijnen vastgelegd in het Hoofdlijnenakkoord van 20 december 2013. Als uitwerking van dit akkoord zijn vervolgens in het vierpartijenoverleg nadere rechtspositionele afspraken gemaakt. Deze uitvoeringsafspraken zijn op 4 juni 2015 door het Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken vastgesteld en zijn vastgelegd in het zogenoemde ‘Moederdocument’, met bijlagen.
4.3.1.
Volgens het Hoofdlijnenakkoord wordt de uitgangspositie van de medewerker in de reorganisatie bepaald door de aan hem per 1 januari 2012 toegekende LFNP-functie. Dit in samenhang met het samenstel van werkzaamheden dat is vastgelegd in de uitgangspositie van de medewerker vóór de overgang naar een LFNP-functie. Voor de meeste medewerkers is dat de oude korpsfunctie op 31 december 2011.
4.3.2.
In fase 1 worden medewerkers geplaatst op functies in de nieuwe formatie. Zij worden geplaatst als functievolger, dan wel vanuit de positie van herplaatsingskandidaat als in fase 1 een passende functie is gevonden.
4.3.3.
Een functievolger volgt een vergelijkbare of uitwisselbare functie zoals bedoeld in artikel 55l van het Barp. Medewerkers met een vergelijkbare of uitwisselbare functie worden in de reorganisatie Politiewet 2012 allen aangewezen als functievolger, ongeacht de formatieruimte in de functie. Overbezetting in de vergelijkbare of uitwisselbare functie wordt dus geaccepteerd.
4.4.
De vergelijkbare of uitwisselbare functies worden vastgesteld door functievergelijking. Die gebeurt - blijkens het Moederdocument, bijlage 5: ‘Functievergelijking reorganisatie politiewet 2012, Werkwijze Werk naar Team’- als volgt:
 Op basis van het samenstel van opgedragen werkzaamheden vastgelegd in de uitgangspositie voor de overgang naar een LFNP-functie wordt bepaald in welk taakgebied/werkveld de medewerker werkzaamheden zijn opgedragen;
 Aan de hand daarvan wordt bepaald in welk team in de nieuwe formatie dit taakgebied/werkveld terugkeert. Het resultaat daarvan wordt weergegeven in de zogenoemde “Van werk naar team”-tabellen;
 Vervolgens wordt vastgesteld of de LFNP-functie van de medewerker voorkomt in de formatie van het desbetreffende team. Is dit het geval dan wordt de medewerker in die functie als functievolger geplaatst;
 Bij de beoordeling of de LFNP-functie van de medewerker voorkomt in de formatie van het betreffende team worden werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten buiten beschouwing gelaten.
 Als de LFNP-functie van de medewerker niet voorkomt in de formatie van het betreffende team, wordt gekeken of het samenstel van opgedragen werkzaamheden dat is vastgelegd in de uitgangspositie van de medewerker voor de overgang naar de LFNP-functie vergelijkbaar of uitwisselbaar is met een functie in de formatie van het team. Is dit het geval dan wordt de medewerker in die functie als functievolger geplaatst. Voor deze laatste vergelijking bestaat een commissie (Commissie Functievergelijking) die de korpschef hierover adviseert.
4.5.1.
In het geval van appellant heeft laatstgenoemde vergelijking plaatsgevonden. Appellant was voorafgaand aan de overgang naar een LFNP-functie werkzaam op het taakgebied Handhaving en Toezicht Vreemdelingenpolitie. Dit taakgebied is teruggekeerd in de formatie van het team van appellant, namelijk de Eenheid [eenheid], Dienst Regionale Recherche, Team Vreemdelingenpolitie. De LFNP-functie van appellant, de functie van Senior Tactische Opsporing, Vreemdelingen, gewaardeerd in salarisschaal 8, komt echter niet voor in de formatie van het team. Daarom heeft de Commissie Functievergelijking (Commissie) bezien of het samenstel van werkzaamheden van appellant voorafgaand aan zijn overgang naar een LFNP-functie vergelijkbaar of uitwisselbaar is met een functie die wel in het team voorkomt. De Commissie achtte dit het geval. Volgens de Commissie is de functie van Senior GGP, Vreemdelingen, salarisschaal 8, een vergelijkbare of uitwisselbare functie. Daarom is appellant als functievolger in deze functie geplaatst.
4.5.2.
Appellant is het niet eens met deze conclusie van de Commissie en acht het daarop gebaseerde plaatsingsbesluit ontoereikend gemotiveerd. Hij is van mening dat hij als functievolger had moeten worden geplaatst in de functie van Operationeel Expert GGP, Vreemdelingen, salarisschaal 9, omdat zijn voormalige functie van Coördinator Afdeling [functie A] daarmee volgens appellant in de kern volstrekt vergelijkbaar en uitwisselbaar is.
4.6.
De Raad stelt voorop dat er geen reden is tot twijfel aan de authenticiteit van het ingevulde ‘Registratieformulier Commissie Functievergelijking Personele Reorganisatie’. De stellingen van appellant over de wijze waarop het formulier is voorzien van de handtekeningen van de commissieleden, wat daarvan verder ook zij, rechtvaardigen niet de conclusie dat het ingevulde formulier buiten wetenschap van de Commissieleden tot stand is gekomen. De door appellant overgelegde e-mailwisseling met één van de Commissieleden, die overigens betrekking heeft op een andere zaak dan de voorliggende zaak, rechtvaardigt die conclusie evenmin.
4.7.
De Raad deelt wel de conclusie van appellant dat de motivering van het plaatsingsbesluit tekortschiet. Op het Registratieformulier Commissie Functievergelijking Personele Reorganisatie is het vakgebied GGP aangekruist als voldoende vergelijkbaar. Het formulier geeft geen antwoord op de vraag waarom de functie van Senior GGP wél en de naasthogere functie van Operationeel Expert GGP níet als vergelijkbaar of inwisselbaar uit de bus is gekomen. Ook in het bestreden besluit is op deze vraag niet inhoudelijk ingegaan, dit ondanks de in bezwaar door appellant geuite wens om in aanmerking te worden gebracht voor laatstbedoelde functie. In beroep en in hoger beroep is namens de korpschef met name ingezoomd op de toepasselijkheid van het vakgebied GGP. Die toepasselijkheid wordt echter door appellant niet bestreden: ook de functie van Operationeel Expert GGP valt in dat vakgebied. Wat betreft het verschil tussen die functie en de functie waarin appellant is geplaatst, is namens de korpschef opgemerkt dat de onderscheiden hoofdtaken van de korpsfunctie zich bevinden op het niveau van de functie van Senior GGP. De hoofdtaken operationele leiding en bedrijfsvoering zijn volgens de korpschef te vergelijken met de zaakscoördinatie, plannen van aanpak en deskundigheidsbevordering in de functie van Senior GGP. Enkel het houden van functioneringsgesprekken overstijgt het niveau van die functie, aldus de korpschef. Echter, aldus verder de korpschef, dit betreft een enkel taakelement en de elementen dienen integraal te worden uitgevoerd. Deze redenering is niet steekhoudend. Datgene wat in de beschrijving van de functie van Senior GGP wordt aangeduid als “Zaakscoördinatie” is namelijk onder het kopje “Organisatorische coördinatie” één op één terug te vinden in de beschrijving van de functie van Operationaal Expert GGP met nu net diezelfde toevoeging: het voeren van functioneringsgesprekken. Verder bevat ook de beschrijving van de functie van Operationeel Expert GGP de door de korpschef genoemde elementen van plannen van aanpak en deskundigheidsbevordering. In zoverre valt de gemaakte keuze dus niet te verklaren. Van belang in dit verband is verder dat ter zitting van de Raad namens de korpschef uitdrukkelijk is toegelicht dat de salarisschaal in dit opzicht niet allesbepalend is, en door de Commissie ook niet als zodanig in aanmerking is genomen. Het gegeven dat de functie van Senior GGP in dezelfde schaal valt als de voormalige korpsfunctie van Coördinator [functie A] , terwijl de functie van Operationeel Expert GGP één schaal hoger is ingedeeld, kan op zichzelf beschouwd dus ook niet maatgevend zijn voor de keuze tussen de twee functies.
4.8.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en niet in stand kan blijven. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De Raad zal de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigen en opdracht geven om, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Met het oog op een voortvarende beslechting van het geschil zal de Raad daarbij met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat een - onverhoopt - beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
5. Er is aanleiding de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.002,- in beroep en een bedrag van eveneens € 1.002,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 maart 2017 gegrond en vernietigt dat besluit;
- draagt de korpschef op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing
te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 10 juni 2016 en bepaalt dat beroep tegen
deze beslissing slechts kan worden ingesteld bij de Raad;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.004,-;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde
griffierecht van in totaal € 418,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en B.J. van de Griend en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) A.M. Pasmans
RH