ECLI:NL:CRVB:2018:1569

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
16/7936 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische noodzaak voor verhuizing van een erkend vervolgde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 november 2016, waarin zijn verzoek om een vergoeding voor verhuizing en herinrichting werd afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen medische noodzaak is voor de verhuizing van de appellant, ondanks zijn psychische klachten die verband houden met zijn verleden als vervolgde.

De Raad heeft het bestreden besluit als deugdelijk voorbereid en gemotiveerd beoordeeld, op basis van de adviezen van de geneeskundig adviseurs A.J. Maas en G.L.G. Kho. Beide artsen concludeerden dat de verhuizing niet medisch noodzakelijk was, maar voortkwam uit een conflict met de eigenaar van de woning. De Raad heeft benadrukt dat de medische adviezen van BIG-geregistreerde artsen voldoende deskundigheid bieden om de psychische klachten van de appellant te beoordelen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een nader psychiatrisch onderzoek en heeft het beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de causale relatie tussen medische klachten en de noodzaak tot verhuizing, en bevestigt dat een verhuizing niet kan worden gefinancierd enkel op basis van sociale of emotionele redenen zonder medische onderbouwing. De Raad heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.7936 WUV

Datum uitspraak: 24 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 november 2016, kenmerk BZ01101548 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen
vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2018. Namens appellant is verschenen zijn echtgenote, [naam echtgenote appellant]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1938, heeft in juli 2015 bij verweerder een (samenloop)aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 dan wel de Wuv, naar gelang het gunstigst is.
1.2.
Bij besluit van 8 juli 2016 is appellant erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat zijn psychische klachten in verband staan met de door hem ondergane
vervolging. Een dergelijk verband is niet aanvaard voor zijn hart- en vaatklachten, diabetes mellitus en de huidaandoening. Aan appellant is een vergoeding toegekend voor één dagdeel huishoudelijke hulp en een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer. Het verzoek om toekenning van een periodieke uitkering is afgewezen op de grond dat de psychische klachten van appellant niet hebben geleid tot een verminderd verdienvermogen of tot een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdsgenoten. De eveneens gevraagde voorziening voor verhuizing en herinrichting is geweigerd op de grond dat deze voorziening in verband met de psychische klachten van appellant niet medisch noodzakelijk of medisch-sociaal wenselijk is.
1.3.
Het bezwaar van appellant gericht tegen de weigering van verweerder om hem in aanmerking te brengen voor een vergoeding voor verhuizing en herinrichting is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Verweerder hanteert als beleid dat een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten kan worden toegekend als de causale medische klachten een verhuizing naar een andere (adequate) woning noodzakelijk maken. Voor het toekennen van een tegemoetkoming geldt
- kort gezegd - de voorwaarde dat de verhuizing medisch noodzakelijk is op grond van
niet-causale klachten waarbij een causale aandoening een belangrijke factor vormt in de noodzaak tot de verhuizing.
2.2.
Het door verweerder ingenomen standpunt is in eerste instantie gebaseerd op het medisch advies van de geneeskundig adviseur A.J. Maas, arts. Dat advies is opgemaakt na een persoonlijk onderhoud dat deze arts met appellant heeft gehad. Maas heeft geconcludeerd dat de opstelling van de huisbaas en de gevoerde procedures over de woning in de loop der jaren bij appellant voor de nodige stress hebben gezorgd, mede vanwege uitlatingen die als antisemitisch zijn op te vatten. Het is om reden van de treiterende, vijandige opstelling van
de eigenaar van de woning dat appellant gaat verhuizen. Er is geen sprake van zodanige (verergering van) psychische klachten dat appellant op grond daarvan nu zou moeten verhuizen. Er is dus geen medische noodzaak om te verhuizen. Evenmin wordt er voldaan aan
de criteria voor een medisch-sociale wenselijkheid, aldus Maas. Het advies van Maas is in bezwaar onderschreven door de arts G.L.G. Kho. Hij heeft geconcludeerd dat uit de beschrijving van de psychische klachten van appellant niet blijkt dat er als gevolg van de problemen met de benedenbuurman (eigenaar woning) een zodanige toename is geweest
van de psychische klachten dat daardoor een medische noodzaak bestond om te verhuizen.
2.3.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van de advisering van Maas en Kho deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Uit de voorhanden zijnde medische gegevens komt niet naar voren dat de causale psychische klachten van appellant noopten tot de verhuizing. De verhuizing is ingegeven door het conflict dat is ontstaan met de eigenaar van de woning.
Zonder het conflict zou de verhuizing ook niet aan de orde zijn geweest, zo blijkt uit wat appellant heeft aangevoerd. Er is geen verband met de causale klachten. Dat het conflict zijn weerslag heeft (gehad) op de psychische gesteldheid van appellant is voorstelbaar, maar maakt niet dat daardoor de verhuizing is ingegeven door de causale psychische klachten. Van andere klachten die de verhuizing medisch noodzakelijk maken is evenmin gebleken.
2.4.
Het namens appellant ter zitting gehouden betoog dat de geneeskundig adviseurs niet deskundigheid hebben om in psychisch opzicht een juist beeld van appellant te kunnen vormen wordt niet onderschreven. Naar de Raad tot uitdrukking heeft gebracht in zijn uitspraak van 22 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:852) hebben de geneeskundig adviseurs van verweerder als (BIG-geregistreerde) artsen de bevoegdheid en de deskundigheid om aan de hand van een diagnostisch instrument (de DSM-systematiek) de bij een betrokkene aanwezige psychische klachten te kunnen benoemen. Voor het instellen van een nader psychiatrisch onderzoek ziet de Raad geen aanleiding.
2.5.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.V. van Donk

LO