ECLI:NL:CRVB:2018:852

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
16/6830 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van uitkeringen aan burger-oorlogsslachtoffers op basis van medische adviezen

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1938, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers (Wubo). De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen, maar na herziening in 2016 erkende verweerder dat appellante was getroffen door oorlogsgeweld. Echter, verweerder weigerde financiële aanspraken te erkennen, omdat de lichamelijke en psychische klachten van appellante niet in verband zouden staan met het oorlogsgeweld. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarbij zij aanvoert dat de geneeskundig adviseur niet bevoegd is om DSM-diagnoses te stellen en dat haar psychische klachten wel degelijk voortkomen uit de oorlogsgebeurtenissen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de geneeskundig adviseurs van verweerder op consistente wijze hun conclusies hebben onderbouwd. De Raad oordeelt dat de psychische klachten van appellante niet in betekenende mate zijn veroorzaakt door het erkende oorlogsgeweld. De Raad concludeert dat er geen oorzakelijk verband is tussen de psychische klachten en het oorlogsgeweld, en dat verweerder zijn standpunt op de medische adviezen mocht baseren. Het beroep van appellante wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16.6830 WUBO

Datum uitspraak: 22 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Lesquillier, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 29 september 2016, kenmerk BZ01986801 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nog nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Lesquillier. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1938, heeft in augustus 2004 bij verweerder een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. De aanvraag is afgewezen bij besluit van 3 november 2004 op de grond dat appellante geen gebeurtenissen in de zin van de Wubo heeft meegemaakt.
1.2.
In juli 2015 heeft appellante verzocht de eerdere afwijzing te herzien en alsnog in aanmerking te komen voor aanspraken op grond van de Wubo. Bij besluit van 5 januari 2016 heeft verweerder erkend dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld, te weten de vlucht vanuit levensbedreigende omstandigheden tijdens de Bersiap-periode nadat de ouderlijke woning aan de [naam weg] te [plaats] in brand was gestoken. Verweerder heeft appellante niet in aanmerking gebracht voor financiële aanspraken in het kader van de Wubo op de grond dat de lichamelijke klachten van appellante (hartritmestoornissen
,schildklierklachten, maagklachten en klachten aan het bewegingsapparaat) niet in verband staan met het oorlogsgeweld, maar door andere oorzaken zijn ontstaan en dat de psychische klachten niet hebben geleid tot blijvende invaliditeit. Het hiertegen gemaakt bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. In beroep wordt gesteld dat een geneeskundig adviseur van verweerder niet bevoegd is tot het stellen van DSM-diagnoses en dat het stellen van dergelijke diagnoses is voorbehouden aan psychiaters/psychologen. Verder heeft verweerder ten onrechte geoordeeld dat de psychische klachten van appellante niet door de oorlogsgebeurtenissen zijn ontstaan. Appellante baseert zich daarbij op de bevindingen van drs. E. Boumans (gestalttherapeut/andragoloog). Appellante acht verder haar lichamelijke beperkingen onderschat.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Als oorlogsgeweld is aanvaard dat appellante vanuit levensbedreigende omstandigheden is gevlucht tijdens de Bersiap-periode nadat de ouderlijke woning aan de [naam weg] in [plaats] in brand was gestoken. Dit brengt mee dat voor het beantwoorden van de vraag of appellante aanspraak kan maken op toekenningen op grond van de Wubo uitsluitend beoordeeld moet worden of genoemde vlucht bij appellante heeft geleid tot blijvende invaliditeit als bedoeld in die wet.
3.2.
Het beroep is onder meer gericht tegen het standpunt van verweerder dat de psychische problematiek van appellante niet aan het oorlogsgeweld kan worden toegeschreven. Dit standpunt is in eerste instantie gebaseerd op een door de geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, arts, uitgebrachte advies dat tot stand is gekomen na een persoonlijk onderhoud dat deze arts met appellante heeft gehad. Roelofs heeft geconcludeerd dat bij appellante sprake is van hele milde psychische klachten; er is mogelijk sprake van een angststoornis NAO. Appellante voelt zich verdrietig, maar van een stemmingsstoornis is op dat moment geen sprake. De psychische klachten zijn niet dusdanig dat er sprake is van een blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo, aldus Roelofs.
3.3.
Het bezwaar is voorgelegd aan de geneeskundig adviseur A.J. Maas, arts. Hij heeft het advies van Roelofs onderschreven. Op basis van het bezwaar, de overgelegde bevindingen van Boumans en na heroverweging van het primair advies heeft Maas geconcludeerd dat, afgaande op het rapport van Boumans, appellante getraumatiseerd is geraakt door omstandigheden die ze meegemaakt heeft tijdens de Japanse bezetting en de naoorlogse tijd alsmede door het gedrag van haar moeder en vader (in die tijd en daarna). De brand en de vlucht erna in de Bersiap-periode worden als het ware zijdelings vermeld en vormen slechts een schakeltje tussen al die andere omstandigheden. Die weergave is in lijn met de uitgebreide afweging die Roelofs op basis van zijn bevindingen heeft gemaakt, aldus Maas.
3.4.
Het betoog dat een verzekeringsgeneeskundige van verweerder niet de bevoegdheid heeft om een diagnose te stellen volgens de DSM-systematiek kan niet worden gevolgd. Het betreft immers het benoemen van psychische klachten door een (BIG-geregistreerde) arts aan de hand van een diagnostisch instrument en is niet gericht op het opstarten van een behandeling van de aldus gediagnosticeerde psychische klachten. Dat is voorbehouden aan specifiek daartoe opgeleide behandelaars. Ook anderszins ziet de Raad geen aanleiding voor twijfel aan de deskundigheid van de geneeskundig adviseurs van verweerder. In de rapporten van Roelofs en Maas is ook inzichtelijk en op consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies steunen. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zijn standpunt mogen baseren op de uitgebrachte medische adviezen.
3.5.
In de beschikbare medische gegevens zijn geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt dat verweerder, in het voetspoor van zijn geneeskundig adviseurs, heeft ingenomen. Zo benoemt ook Boumans meerdere gebeurtenissen die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de psychische klachten van appellante. Hiermee is ook voor de Raad niet gebleken van een oorzakelijk verband tussen de - milde - psychische klachten en het hier erkende, onder 3.1 genoemde, oorlogsgeweld. Niet gebleken is dat bedoeld oorlogsgeweld in betekenende mate een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de psychische klachten van appellante. Nu hiervoor andere oorzaken zijn aan te wijzen, kan niet met succes een beroep worden gedaan op de omgekeerde bewijslast als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wubo.
3.6.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.M. Pasmans

HD