ECLI:NL:CRVB:2018:1567

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
16/6933 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van de kosten van huishoudelijke hulp op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1939, had een aanvraag ingediend voor toekenning op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) en verzocht om vergoeding van de kosten van huishoudelijke hulp. Het verzoek werd afgewezen omdat de Raad oordeelde dat er geen medische noodzaak voor deze hulp was. De Raad baseerde zich op de bevindingen van geneeskundig adviseurs die concludeerden dat de appellant psychische klachten had, maar dat deze niet leidden tot arbeidsongeschiktheid in de zin van de AOR.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad voldoende zorgvuldig was voorbereid en deugdelijk gemotiveerd. De medische adviezen gaven aan dat de appellant geen energetische beperkingen had en in staat was om huishoudelijk werk te verrichten. De Raad zag geen aanleiding voor nader medisch onderzoek, aangezien er geen nieuwe gegevens waren die de eerdere conclusies konden onderbouwen. De Raad verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de vergoeding van de kosten van huishoudelijke hulp in stand bleef.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische advisering en de noodzaak voor een duidelijke onderbouwing van claims voor voorzieningen op basis van de AOR. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde vergoeding, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.6933 AOR

Datum uitspraak: 24 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. van der Heide-Boertien, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 september 2016, kenmerk BZ01931505 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2018. Namens appellant is verschenen mr. Van der Heide-Boertien. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen
door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1939, heeft in juli 2014 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de AOR.
1.2.
Bij besluit van 10 november 2015 is appellant aanvaard als oorlogsslachtoffer in de zin van de AOR. Vastgesteld is wel dat hij (psychisch) oorlogsletsel heeft, maar niet dat bij hem sprake is van arbeidsongeschiktheid als gevolg van het oorlogsletsel. Overwogen is dat het oorlogsletsel appellant niet in die mate beperkingen geeft dat gesproken kan worden van ongeschiktheid voor het verrichten van passende arbeid. Appellant is niet in aanmerking gebracht voor een invaliditeitsuitkering. Het verzoek om vergoeding van de kosten van huishoudelijke hulp is afgewezen omdat die voorziening in verband met het oorlogsletsel niet medisch noodzakelijk is. Het hiertegen gemaakt bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Het standpunt van verweerder dat bij appellant geen sprake is van arbeidsongeschiktheid als gevolg van het oorlogsletsel is in eerste instantie gebaseerd op de bevindingen van de geneeskundig adviseur A.J. Maas, arts, die appellant thuis heeft bezocht. Maas heeft geconcludeerd dat bij appellant sprake is psychische klachten en dat deze klachten in drie van de vier aan de AMA ontleende rubrieken beperkingen geven. Dat leidt tot een algemene invaliditeit van 25% (klasse II), waarvan 1/5 deel wordt toegeschreven aan de relevante oorlogsgebeurtenissen. Aldus komt Maas tot het oordeel dat bij appellant geen sprake is van psychische invaliditeit of arbeidsongeschiktheid in de zin van de AOR. Door het ontbreken van energetische beperkingen ziet Maas geen medische noodzaak voor het toekennen van huishoudelijke hulp.
2.2.
Verweerder heeft het bezwaarschrift voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts G.LG. Kho. Deze arts komt na heroverweging van de medische gegevens tot dezelfde conclusies als Maas.
2.3.
De Raad acht het bestreden besluit met deze adviezen voldoende zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd. Anders dan namens appellant is betoogd ziet de Raad voor het verrichten van een nader medisch onderzoek geen aanleiding. In de medische advisering is inzichtelijk beargumenteerd dat de psychische klachten van appellant zijn ontstaan door meerdere factorenen en dat die klachten hebben geleid tot 25% algehele psychische invaliditeit. Aangezien hiervan 1/5 deel wordt toegeschreven aan de relevante oorlogservaringen, wordt de voor de AOR geldende ondergrens van meer dan 10% invaliditeit niet bereikt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:66). Medische gegevens waaruit naar voren komt dat de bij appellant vastgestelde beperkingen zijn onderschat of dat een groter aandeel van de psychische klachten aan de oorlogservaringen dient te worden toegeschreven zijn niet voorhanden.
2.4.
Het betoog dat aan appellant een nader medisch onderzoek zou zijn toegezegd, vindt geen steun in de gedingstukken. Zoals ter zitting nog eens namens verweerder is toegelicht, heeft verweerder bij appellant geïnformeerd of hij bereid zou zijn aan een nieuw onderzoek mee te werken, mocht dat nodig worden geacht. Van een toezegging dat een nieuw onderzoek zal plaatsvinden is daarmee geen sprake.
2.5.
Wat betreft de weigering appellant in aanmerking te brengen voor een vergoeding van huishoudelijke hulp, wordt door appellant feitelijk niet betwist dat hij geen energetische beperkingen heeft. Uit de onder 2.1 en 2.2 genoemde adviezen komt verder naar voren dat appellant, gezien de werkzaamheden die hij in het huishouden doet, nog in staat is om licht en zwaar huishoudelijk werk te verrichten. Van een medische noodzaak voor huishoudelijke hulp is niet gebleken.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.V. van Donk

LO